De veenindustrie

Alvorens te beginnen met het afgraven vond eerst ontwatering plaats. Beiden vonden dan ook plaats in hetzelfde tempo, zo'n 125 meter per jaar. Het was belangrijk dat er na het droogleggen zo snel mogelijk werd begonnen met het afgraven vanwege de dan beginnende inklinking. In de tussenliggende periode was het land voor de boeren/eigenaren zeer goed bruikbaar: de as die door het in brand steken van de begroeiing aan het oppervlak ontstond zorgde voor de vruchtbaarheid. Zonder enige grondbewerking vooraf werd er veenboekweit gezaaid en ingeëgd. Als een boer hetgeluk had, dat de vervening vertraging opliep, kon hij hier redelijk lang van profiteren.
Met het afgraven van het veen vanuit Heerenveen was men in het begin van de zeventiende eeuw gevorderd tot Katlijk, terwijl al in 1639 werd gewerkt aan het graven van de vaart bij Nieuwehorne. Het veen in Katlijk is dus in betrekkelijk korte tijd afgevoerd. Het laagveen in de nabijheid van de Tjonger werd ongemoeid gelaten.

Voordat kon worden begonnen met het graven van turf, verwijderden veenarbeiders de bovenlaag, ook wel bolster of bonkaarde genoemd. Het af te graven veen werd daardoor zichtbaar. Als eerste kon nu de zogenaamde 'trekker' aan het werk. Hij trok de lijnen, waarlangs de turf laag voor laag diende te worden uitgestoken, door de turfstekers. De turven werden op kruiwagens geladen, die, niet zelden door vrouwen, naar het zetveld werden gereden. Dat was de plek waar de turf eerst moest drogen, alvorens ze per schip of praam via wijken en vaart kon worden afgevoerd. De terzijde gelegde oorspronkelijke bovengrond werd, om erosie tegen te gaan, tenslotte weer verdeeld over en gemengd met de bovenste laag van het zanddek. De daarmee onstane grond was voor agrarische doeleinden zeer goed bruikbaar.
Veenarbeiders waren niet te benijden. Hun werk was bijzonder zwaar en men maakte lange werkdagen. Tevens dienden ze zelf voor de gereedschappen te zorgen. Het was niet ongewoon dat er 's ochtends om drie uur al arbeiders in de venen aan het werk waren. Hier en daar stond een lawei, waarin een bal werd gehesen ten teken dat men even kon pauzeren. Het arbeidersvolk werd dan ook wel eens omschreven als 'een volk zonder uren'.


- De wijk bij de Jan Jonkmanweg -
de turf werd via deze wijk afgevoerd
- rechts staat nu de theeschenkerij Liefhebberij De Hooiberg
Het loon van een veenarbeider was nauwelijks voldoende voor een armoedig bestaan. Dat werd nog eens versterkt door de zogenoemde 'winkelnering'. Die hield in dat, wilde men verzekerd blijven van werk, men de benodigde inkopen wel moest doen in de winkel van de veenbaas. Uiteraard waren de prijzen daar 'wat' hoger. De lonen werden op zaterdagavond uitbetaald, niet zelden in de kroeg van de veenbaas. Veel van het uitbetaalde loon werd op deze wijze weer door de veenbaas terugverdiend. Zo ontstonden er vaak schulden, die door een inhouding op het loon konden worden afbetaald.
De situatie van de arbeiders stond in schril contrast met die van de veenbazen, die ondanks slechtere perioden veel geld verdienden aan het veen. Dat is hedentendage nog zichtbaar aan de bouw in het centrum van Heerenveen.
Toen de vervening Katlijk allang gepasseerd was en de vraag naar turf sterk begon af te nemen, maar ook vaker machines werden ingezet, werd de hoeveelheid werk allengs minder, wat resulteerde in een tot grote hoogte stijgende werkloosheid en de daaruit onvermijdelijk voortvloeiende sociale onrust.

Wanneer men de omvang van het gebied en de hierboven beschreven werkwijze van vervening in ogenschouw neemt, zal duidelijk zijn dat er ontzettend veel menskracht moet zijn ingezet. Uit alle windstreken - zelfs uit het buitenland - meldden veenarbeiders zich aan.
De afzetmarkt voor de turf in het westen van de Nederland groeide sterk als gevolg van de toenemende welvaart in de gouden eeuw. Er was dus altijd werk in de venen. Er werkten dan ook niet alleen mannen en vrouwen, ook kinderen droegen hun steentje bij. Met het graven van de vaart trok de arbeidersbevolking mee in oostelijke richting, waardoor de zo kenmerkende lintbebebouwing ontstond, met hier en daar een dorp of buurtschap, vaak daar waar een sluis in de vaart nodig was.