Omstreeks het begin van onze jaartelling liep de grens van het Romeinse rijk dwars door Nederland, langs de Rijn en de Oude Rijn. Ten zuiden van de Rijn lagen op regelmatige afstand forten en wachttorens, met elkaar verbonden door een weg. Dit geheel vormde de limes, de grens. In de Graafschap en Achterhoek zijn geen sporen van de Romeinen gevonden. Vermoedelijk werd het gebied in de tijd van de Romeinen sporadisch bewoond door de Germaanse stam van de Chamaven.
De Romeinen en de Achterhoek
De Achterhoek bestond voor onze jaartelling uit brede moerassen met struikgewas langs de Ijssel. Verder waren er enkel hooggelegen delen waaronder de ‘hoogvlakte’ waarop Hengelo en Zelhem liggen. De riviertjes stromen er van oost naar west. Ze krijgen hun water van het aangrenzende Oost Nederlands Plateau. In de regenrijke tijden van het jaar stonden, mede door de gebrekkige afvoer, grote delen van het gebied onder water. Het regenwater kon zeer moeilijk afvloeien uit de komvormige laagten. Daardoor ontstonden er uitgestrekte moerassen en veengebieden. Er waren daardoor weinig plekken die geschikt waren voor menselijke bewoning. De Romeinen toonden dan ook weinig interesse voor dit gebied.