Verdeling van de Markegronden

Al aan het begin van de 19de eeuw werd er gepleit voor afschaffing van de markegenootschappen. De marke was immers een overblijfsel uit het ancien regime en sloot niet meer aan bij de nieuwe bestuursstructuur van de 19de eeuw. Andere, meer directe aanleiding voor het pleiten voor verdeling van de woeste markegronden was de precaire voedselsituatie. Het markenstelsel belemmerde volgens velen het ontginnen van nieuwe landbouwgronden. De gedachte was dat particuliere eigenaren meer rendement uit de gronden zouden weten te halen.

In de loop van de 18e eeuw werden marken steeds meer beschouwd als een economische belemmering voor de ontwikkeling van de landbouw. Tijdens de Bataafse Republiek en het Koninkrijk Holland kwam wetgeving tot stand ter bevordering van de verdeling van de markengronden, maar de uitvoering bleef steken in de politieke ontwikkelingen. Pas in de loop van de 19e eeuw kwam de markenverdeling op gang.

Na de opheffing van de markenorganisaties en verdeling van de markengronden werd het beheer van de onverdeelde gronden en het onderhoud van wegen, waterleidingen, bruggen en duikers meestal opgedragen aan een intern gekozen commissie van toezicht. Ingevolge de Markewet werden de voormalige markenwegen vanaf 1886 opgenomen in de gemeentelijke wegenleggers. De onderhoudsplichtigen stonden sedertdien geregistreerd en de markenwegen werden voortaan jaarlijks geschouwd. In de loop van de 19e en 20e eeuw namen de gemeentebesturen meestal de markewegen over in eigendom, tegen betaling van een afkoopsom voor het beheer en onderhoud.