Buurgerecht
Het ontstaan van deze gerechten is terug te voeren tot de elfde en twaalfde eeuw toen aan weerszijden van de Vecht de veenwildernissen werden ontgonnen. Wereldlijke heren en kerkelijke instellingen kregen van de bisschop de grond te leen en die verpachtten het op hun beurt weer verder aan derden, die het ontginningswerk en de daaropvolgende exploitatie op zich namen. Deze werden ‘buren’ genoemd. Zij zorgden voor de praktische zaken in hun gebied, zoals het graven van afwateringssloten, het beheer van de polders en het vaststellen van de polderlasten. Zij vormden samen het ‘buurgerecht’.
Schepengerecht
Tegen de tijd van keizer Karel V was dit buurgerecht verworden tot een gezelschap dat niet meer effectief functioneerde vanwege vriendjespolitiek en corruptie. Het werd vervangen door het schepengerecht. De bisschop en later de Staten van Utrecht benoemden de schout; de heer van het gebied benoemde uit een lijst van kandidaten de schepenen. Die heer werd in de loop van de zeventiende eeuw steeds meer een rijke handelaar die op zoek was naar status. Je ziet dan dat de naam ‘gerecht’ steeds meer vervangen wordt door (ambachts-)heerlijkheid.
Eigen vergaderruimte
Ieder gerecht, hoe klein ook, had zijn eigen vergaderruimte. In Tienhoven was dat – nog steeds op dezelfde plek – Het Olde Regthuys uit 1784. In Zuilen had je het rechthuis in het huidige restaurant Belle en in Maarssen was het herberg De Zwaan. In Maarsseveen zetelde het gerecht in Het Zwarte Varken. Maarssenbroek had geen eigen rechthuis, maar vergaderde bij de brug in het dorp in herberg De Prins en Oostwaard vergaderde waarschijnlijk in het huis van de schout op de hoek van de Schoutenstraat, huis Ten Tuck, nu Le Brasseur.
Handhaving orde en veiligheid
Hoewel de hoofdtaak van schout en schepenen bestond uit het uitvoeren van de regels die door de Staten van Utrecht werden opgelegd via de Plakkaten, hadden ze wel degelijk ook te zorgen voor handhaving van de orde en veiligheid, vooral met de toenemende onrust in de zeventiende eeuw. Een nachtwacht werd opgericht, die bestond uit vier ‘kleppers’, die op geregelde tijden tijdens hun route door het dorp moesten klepperen. Tijdens de onrust in de Patriottentijd werd er zelfs een soort burgermilitie opgericht, waaraan ruim 330 mannen moesten meedoen. Ze hoefden echter niet op te treden.
Burgemeester, wethouders en gemeenteraad
Met de Franse inval in 1795 was het met deze bestuurlijke constructies afgelopen. We kregen nu een burgemeester en wethouders en een controlerende gemeenteraad. Deze bestuursvorm werd na de Franse tijd door Willem I gedeeltelijk weer afgeschaft. Thorbecke zou uiteindelijk in 1851 de gemeente introduceren zoals wij die heden kennen.