Het was vroeger heel erg moeilijk om te stemmen. Er waren toen ook maar 4 stromingen waar je op kon stemmen. Dit waren de liberalen, de protestanten, de katholieke, en de sociaal democraten. Dit betekende dus dat je maar 4 partijen had om achter te staan als je ooit inspraak zou willen hebben. Alle kleinere partijen kregen namelijk bijna nooit genoeg stemmen om echt inspraak te hebben.
Het gevecht om voor alle burgers stemrecht te krijgen begon rond 1901, want toen mochten ongeveer de helft van de volwassen mannen in Nederland stemmen.
1917: alle meerderjarige mannen kregen kiesrecht. Vanaf dit jaar mochten de mannen die boven de 18 waren stemmen. Dit zorgde ook dat vrouwen ook steeds meer inspraak wilde, en dit creëerde een pad hiernaartoe. Wat er dit jaar ook gebeurde was dat het verouderde "districtenstelsel" werd afgebroken en vervangen door de veel modernere "evenredige vertegenwoordiging"
1919: alle staatsburgers (mannen en vrouwen) kregen het kiesrecht. Vanaf 1919 hadden ook de vrouwen het recht om te stemmen. Dit betekende dat alle burgers boven de 18 nu het recht hadden om te stemmen in Nederland. Dit zorgde er ook voor dat elke partij nu veel meer stemmen kreeg, en zich niet alleen kon focussen op wat een kleine groep stemgerechtigde wou doen.