Stoompelmolen De Rijsthalm
Het begint bij molen De Bonte Os uit 1778, op de hoek van de Galgkade.
In 1841 wordt deze eigendom van Johannes van Dusseldorp. Zijn zoons beginnen hier met het pellen van rijst en gerst. Het gaat het nieuw opgezette bedrijf voor de wind en de broers doen zaken door het hele land en zelfs daarbuiten. Al snel overtreft de vraag de productiecapaciteit van de molen. Er verrijst een tweede molen aan de Galgkade, ‘De Hoop’ genaamd. Ook deze is afhankelijk van windkracht, waardoor de situatie nauwelijks verbetert.
Uitbreiding en modernisering van het bedrijf lijken onontkoombaar. Stoomkracht blijkt dé oplossing om het hele jaar door de regelmatige aandrijving te krijgen die voor het pellen belangrijk is.
Van Dusseldorp en zijn zoons Adriaan Marinus en Corstiaan Gerrit, besluiten in 1851 een stoompelmolen te laten bouwen. Zo'n stoompelmolen vraagt aanzienlijk meer ruimte en hoogte.
Die hoogte leidt tot problemen vanwege de windvang van de molens, die om de hoek langs de Galgkade staan. Maar de molenaars van De Vrijheid en De Roos gaan akkoord. Als tijdens de bouw de toegestane hoogte dreigt te worden overschreden omdat de stoommachine vanwege overstromingsgevaar hoger geplaatst moet worden, komen in 1852 de problemen aan de orde in de gemeenteraad.
Mede door het argument van burgemeester Van der Drift, dat toestemming tot de bouw “in het belang der zaak tot bevordering van bloei en welvaart” zou zijn, gaat de raad akkoord.
In 1853 gaat Stoompelmolen De Rijsthalm in bedrijf.
De firma Gebroeders Dusseldorp wordt in 1872 ontbonden als Adriaan Marinus besluit, om zich geheel op de meelfabricage te gaan richten. De toekomstige meelfabriek zal nog hoger worden dan De Rijsthalm en dit keer komt alleen molenaar Johannes de Bruyn van de Vrijheid in het geweer. Burgemeester en wethouders wegen het belang van de meelfabriek voor de stad echter zwaarder dan de belangen van de molenaar.
Op 23 januari 1874 is Stoommeelfabriek ‘De Maas’ aan de Westhavenkade klaar om in bedrijf te gaan. Het bedrijf floreert en breidt uit. Mede door de concurrentie met Duitsland nemen echter in het begin van de twintigste eeuw de bedrijfsresultaten af. Wat nu te doen, nog een keer uitbreiden is geen optie en men besluit een tweede fabriek te laten bouwen met een gunstiger ligging aan de Maashaven in Rotterdam. Deze wordt in de zomer van 1914 in bedrijf genomen.
Door allerlei omstandigheden – het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog en de oprichting van de Coöperatieve Vereeniging ‘Eerste Nederlandsche Coöperatieve Meelfabrieken’ – gaat het bedrijf in 1915 verder onder de naam ’Meelfabrieken der Nederlandsche Bakkerij, Meneba. In hetzelfde jaar krijgt het een tweede vestiging in Middelburg.
Het bedrijf met de Vlaardingse roots, is nu nog steeds aan de Rotterdamse Maashaven gevestigd.
Meneba koopt in 1920 de stoommeelfabrieken ‘De Maas’ van de heren Van Dusseldorp op. Maar al een half jaar later komt de Vlaardingse vestiging stil te liggen en wordt de inventaris verkocht.
Na een aantal jaren van leegstand vestigt zich in 1924 erwtensplitterij 'N.V. De Hollandsche Pelmolen' in het pand. Het gebouw, nu een wooncomplex, draagt die naam nog steeds.
De industrialisatie zet door
Andere bedrijven gaan ook op stoomkracht over, zoals in 1862 een kleurstoffenfabriek. Op de scheepswerven doet de stoommachine rond 1880 haar intrede.
In 1859 komt er een gasfabriek en komen er gaslantaarns voor de straatverlichting. Vlaardingen wordt aangesloten op het landelijke telegraafnet en later op het (internationale) telefoonnet. In 1900 vestigt zich de ‘N.V. Vereenigde Glasfabrieken’ in de stad en in 1913 wordt de Lever’s Zeep Maatschappij opgericht aan de Parallelweg. Deze fabriek gaat in 1930 op in Unilever.
De opening van de Nieuwe Waterweg in 1872 en in 1891 de aanleg van de spoorlijn, zijn een grote stimulans voor de industrialisatie. De stad wordt immers beter bereikbaar.
Naast de visserij wordt de industrie de tweede bron van inkomsten voor Vlaardingen.