Indijking van Waard- en Groetpolder

1834

Het verhaal over de indijking van de Waard- en Groetpolder in de 19e eeuw begint al ver voor die tijd. Wie oude landkaarten bestudeert ziet dat de Zuiderzee vroeger land is geweest, waar in het midden het meer Flevo lag. Dit water stond in het noorden in verbinding met de Noordzee. Het land hier is bewoond geweest, hetgeen blijkt uit de voorwerpen, die na latere inpolderingen tevoorschijn zijn gekomen.

In het noorden van de huidige Waardpolder zijn resten van een weg gevonden, terwijl in de nabijheid daarvan een van steen gemaakte put voorkwam. In Anna Paulowna was op de boerderij ‘de Hefboom’ een begraafplaats. Bij het droogvallen van de Wieringermeer kwamen op 1 kilometer ten noorden van Aartswoud en 300 meter ten oosten van de Groetpolderdijk de overblijfselen van het in 1334 aan de zee prijsgegeven dorpje Gawijzend tevoorschijn.

Men kon duidelijk de plaats zien waar een stenen gebouw, vermoedelijk een kerk, had gestaan. Voorts lagen hier potscherven en enige stenen doodskisten. Ten westen van Gawijzend aan de Westfriese dijk was er eens in 1319 een poldertje, genaamd de Heerenkoog, dat vermoedelijk tegelijk met dit dorpje verloren is gegaan.

Het Flevomeer is door hoge vloeden en daarop gevolgde overstromingen van de omliggende landen uitgebreid tot de latere Zuiderzee. Op enkele gedeelten van deze verdronken gronden stond bij eb maar weinig water, zodat er over werd gedacht de verdronken grond weer aan de zee te onttrekken. In de 16e eeuw begon ons voorgeslacht deze gronden in te polderen. Men wist beter gebruik te maken van de watermolen waardoor men de ingepolderde landen beter kon leegmalen en drooghouden. In het jaar 1597 kwam de Zijpe voorgoed droog en in 1610 werd de inpoldering van de Wieringerwaard voltooid. De Waard- en Groetgronden, die ten oosten van de dijken van West-Friesland en Wieringerwaard lagen, waren in het laatste kwart van de 18e eeuw al hoger en hoger aangeslibd, zodat ze geschikt waren om ingepolderd te worden. Er werden reeds in deze tijd plannen bedacht, die echter om verschillende redenen onuitgevoerd bleven. Er was namelijk een verschil van mening over het wel of niet maken van een schutsluis voor Kolhorn.

Nadat nabij de Nieuwesluis een gedeelte dijk voor proef was gemaakt, aan de hand waarvan de bestekken werden opgemaakt, was het eerste werk het maken van een directiekeet. Deze keet bouwde men op een reeds dikwijls droogliggend hooggelegen stukje grond buitendijks gelegen in de nabijheid van het dorp Kolhorn. Dit stukje grond noemde men in de volksmond ‘De Tjarde’, waarschijnlijk zo genoemd naar de planten die hierop voorkwamen. De keet, geheel van hout opgetrokken, werd behoorlijk onderheid. Het interieur bestond uit een grote werkkamer en een aantal slaapkamertjes, terwijl een gedeelte voor bewoning door de opzichter werd ingericht. Later werd dit gebouw tot Polderhuis gepromoveerd.

In de herfst van 1844 werd een aanvang gemaakt met het bouwen van de schutsluis aan het einde van het Kolhornerdiep. Deze sluis had een tweeledig doel: het doorschutten van de scheepvaart van en naar Kolhorn en voor het afvoeren van het water in de achterliggende, op het Kolhornerdiep lozende polders. Buiten de sluis waren de dijken zodanig aangelegd, dat zij een komvormige haven vormden, welke een veilige ligplaats aan de uit zee komende vaartuigen verzekerde. Teneinde de waterstand in de polders op het gewenste peil te houden werd voor elke polder een watermolen gebouwd. Deze vijzelwatermolens hadden de grootste afmetingen van hun soort, welke in die tijd werden gebouwd en werden aangenomen en gemaakt door de molenmaker Jan Spaans uit Barsingerhorn. De eerste steenlegger was een zoon van de molenmaker. Later is deze persoon, Dirk Spaans, geruime tijd burgemeester van Barsingerhorn geweest.

Na alle problemen te hebben overwonnen, ten koste van veel gepraat en veel geld, konden de boeren aan de slag. Het viel bitter tegen. De grond bleek zo zout te zijn dat er jaren niet kon worden geoogst. Na diep spitten en voort- durend afwateren begon al het werk vrucht te dragen.

Inmiddels hadden enkele boeren van de nood een deugd gemaakt door op hun land meekrap te verbouwen dat werd gebruikt om rode verfstof voor textiel te maken. De verbouw van meekrap is voor de bewoners van de polder een belangrijke bron van bestaan en een grote steun geweest om hen door een moeilijke tijd heen te helpen. Het gewas verlangde een diepe bewerking en een flinke bemesting van de grond, waardoor de wortel diep in de grond kon dringen met als resultaat dat de daarop- volgende gewassen blijvend betere oogsten gaven. De financiële opbrengst was goed, zodat een vooruitgang in de welstand viel waar te nemen en er vestigden daardoor meer geschoolde arbeiders. Als laatste voordeel was dat de droogtorens gedurende de winter werk verschaften en het werk daardoor over het gehele jaar doorgang had. Er kwam een eind aan die nijverheid omdat door nieuwe uitvindingen het mogelijk werd langs chemische weg kleurstoffen te maken. In 1944 kon men, ondanks de oorlog, toch tevreden het eeuwfeest vieren. De Groet- en Waardpolder bracht eindelijk de verwachte baten.

Kijk verder

  • Informatie over Kolhorn maar ook over de ontwikkeling van de Waard- en Groetpolder.
    Museum De Turfschuur
    Westfriesedijk 66c
    1767 CS, Kolhorn. Het museum is in de zomerperiode elke zaterdag- en zondagmiddag geopend.
    https://www.stichtingmuseumkolhorn.nl/

  • De weegbrug bij Winkel op de Westfriesedijk bij Winkel, vlak bij de afslag naar de Dorpsstraat, vind je een weeghuisje met een bijbehorende weegbrug. Landbouwers uit de Groetpolder hadden in 1933 behoefte aan een weegbrug om hun geteelde landbouwproducten op de wagens te wegen. De eerste weger was Dirk Molenaar. In de beginjaren werden ook koeien en varkens gewogen en zelfs motorvoertuigen. De weegbrug is sinds 1990 niet meer in gebruik. In het huisje is nog een houten administratiemeubel te vinden.