Steentijd

Boeren en vissers langs de Oude Rijn

Zo’n 4500 jaar geleden, lang voor de Romeinen hier kwamen, woonden er al mensen langs de Oude Rijn. Sporen van hun houten boerderijen zijn aangetroffen op twee locaties in Hazerswoude-Rijndijk, langs de N11 en onder de toekomstige wijk Oostvaartpark. Deze prehistorische boeren leefden in een ruig landschap met watergeulen, bossen en wilde dieren. Ze bedreven akkerbouw en veeteelt, en deden daarnaast aan visvangst en jacht. Erg dichtbevolkt was het gebied niet. Maar dat wil niet zeggen dat deze mensen in een isolement leefden. Integendeel: ze onderhielden contact met gemeenschappen tot in Drenthe aan toe.

De vroegste bewoning binnen de huidige gemeente Alphen aan den Rijn is onlosmakelijk verbonden met de ontwikkeling van de rivier de Rijn. Langs de oevers hadden zich in de loop der tijd dikke lagen zand opgehoopt. Hierop was het goed wonen: in de nabijheid van het zoete rivierwater, met zowel een bosrijke omgeving als vruchtbare landbouwgrond. Overstromingen waren er zelden, en als die er waren, zorgden ze voor een nieuw laagje vruchtbare grond. De rest van het landschap bestond uit moerasbossen, die onbewoonbaar waren, maar wel gebruikt konden worden.

 

Houten boerderijen

De huizen die zo’n 4800 tot 4400 jaar geleden langs de rivier stonden, waren stevige constructies met zware houten palen en wanden van vlechtwerk en gedroogde klei. In elk huis woonde waarschijnlijk een groot gezin, mogelijk zelfs meerdere generaties. De bewoners waren boeren, die hun eigen graan verbouwden (gerst en tarwe) en vee hielden (vooral runderen en varkens). Daarnaast benutten ze alle natuurlijke voedselbronnen in het lokale landschap: vis, vogels en jachtwild. Hun gebruiksvoorwerpen waren gemaakt van been, hout en steen. Dierenhuiden dienden als kleding, maar mogelijk maakten deze mensen ook al kleren van vlas. Voedsel werd bereid in een haard en soms opgeslagen in kuilen.

Echt schoon was het rond zo’n boerderij niet. De boeren dumpten hun huishoudelijke afval (botten van geslachte dieren, de as van haardvuren en gebroken aardewerk) achter hun boerderij, in de buurt van een watergeul. Honden lieten hun uitwerpselen gewoon op het terrein achter.

 

Verschillende soorten aardewerk

Zowel voor het koken als voor de opslag gebruikten de Hazerswoudse boeren aardewerk. Het grootste deel bestond uit grote dikwandige potten zonder versiering. Deze potten maakten ze waarschijnlijk zelf, met de hand. Maar daarnaast gebruikten ze ook dunwandige bekers met daarop nauwkeurig uitgevoerde horizontale versieringen. Die waren aangebracht door touwtjes of gladde spateltjes in de klei te drukken. Deze bekers waren geschikt om gezamenlijk uit te drinken (bijvoorbeeld alcohol) en waren handig mee te nemen. Zo blijkt een deel van het aardewerk in Hazerswoude afkomstig te zijn uit Centraal-Duitsland. Dit dunwandige aardewerk behoort tot de zogeheten enkelgrafcultuur. Die werd zo’n 4800 jaar geleden in Noordwest-Europa geïntroduceerd door migranten uit Centraal-Europa.

Haar naam ontleent de enkelgrafcultuur aan het opvallend gestandaardiseerde grafritueel. Per grafheuvel werd slechts één enkele persoon begraven, met daarbij grafgiften als aardewerken bekers, vuurstenen dolken en stenen bijlen. Overigens kreeg lang niet iedereen zo'n zichtbaar graf. Deze grafcultuur was héél anders, en veel strikter, dan die van de bewoners van de Lage Landen tot dan toe. Zij begroeven hun doden – en soms de gecremeerde resten – ofwel in hunebedden, of juist in eenvoudige graven zonder heuvels.

 

Exotische migranten?

Gezien de aanwezigheid van deze bekers rijst de vraag door wie de boerderijen langs de Oude Rijn werden bewoond. Waren dat allemaal exotische migranten? Waarschijnlijk niet. Eerder ging het om mensen die al lang in het kustgebied langs de Noordzee woonden en die misschien huwelijken sloten met de migranten. In elk geval namen ze voor een deel hun nieuwe ideeën over. Dat kan verklaren dat ze, naast dikwandig aardewerk volgens lokale tradities, dunwandig versierd aardewerk gingen maken. Waarschijnlijk gebruikten ze dat wel op een lokale manier: voor de bereiding van gerechten met vis. Hun grafcultuur veranderde vermoedelijk minder sterk.

Dat deze boeren geleidelijk in aanraking kwamen met nieuwe gebruiken en voorwerpen kwam doordat ze geregeld contact onderhielden met andere gemeenschappen, in de nabijheid, maar ook verder weg. Dat deden ze zowel over land met karren, als over water door middel van kano’s. Opmerkelijk is dat de boeren in Hazerswoude óók aardewerk in huis hadden dat verder vooral in Drentse hunebedden is gevonden, en dat toen al heel oud moet zijn geweest. Misschien hadden ze dit ‘ouderwetse’ servies uit het (groot)ouderlijk huis meegenomen, of kwam het van een huwelijkspartner uit het afgelegen Drenthe. Kan het zijn dat de boeren langs de Rijn er zuinig op waren om zo hun band met eerdere generaties en verre voorouders te benadrukken? Dat is niet met zekerheid te zeggen. Maar het is wel aannemelijk dat de cultuur van deze prehistorische boeren gevarieerd was en open stond voor verschillende invloeden.

 

Losstaande boerderijen

Hoeveel boerderijen er in deze tijd langs de Oude Rijn hebben gestaan, is onbekend. Het zou heel goed kunnen dat de hoge en droge delen in dit landschap in deze periode ‘dichtbevolkt’ waren – naar toenmalige maatstaven althans. Zo’n situatie is vooral bekend uit West-Friesland. Daar stonden op de droge oevers langs kreken meerdere steentijdboerderijen, met hun eigen hopen van huishoudelijk afval, dicht bij elkaar. Dat betekent niet meteen dat er dorpjes lagen, maar eerder groepjes losstaande boerderijen, hooguit enkele per vierkante kilometer. Overigens bleven die boerderijen niet altijd op dezelfde plek staan. Als de waterlopen verzandden, de afvalberg te hoog werd of het grondwater te dichtbij kwam, verplaatsten de bewoners hun huis naar een locatie iets verderop.

Naast deze min of meer stabiele bewoning kende dit landschap waarschijnlijk nog allerlei andere manieren van gebruik. Landschapszones die te nat waren, zoals moerassen, waren nog wel goed te gebruiken voor jacht en visvangst of als bron van hout en andere materialen.

Alles bij elkaar staan er nog heel wat vragen open over de vroege bewoners van de zuidoever van de Oude Rijn. Gelukkig blijven archeologische resten hier over het algemeen goed bewaard vanwege latere afdekking door rivierklei. Toekomstige opgravingen zullen ongetwijfeld meer zekerheid bieden over het leven van deze boeren uit de steentijd.

 

TEKST: JOS KLEIJNE

 

BEZOEKEN

De vondsten en documentatie van de onderzoeken langs de N11 en in de wijk Oostvaartpark zijn onderdeel van de collectie van het Provinciaal Archeologisch Depot Zuid-Holland. Ze kunnen door het publiek (nog) niet worden bekeken of geraadpleegd.

VERDER LEZEN

J.P. Kleijne, 'Terug naar Hazerswoude. De neolithische vindplaats langs de N11', in: Archeologische Kroniek Zuid-Holland. De belangrijkste opgravingen en vondsten uit 2023 (Delft 2024) 50-52.

E.J. van Ginkel en J.W.H. Hogestijn, Bekermensen aan zee. Vissers en boeren in Noord-Holland, 4500 jaar geleden. Archeologische publicatie Provincie Noord-Holland 2 (Abcoude/Amersfoort 1997).