Het Rijnlandse oproer

Vergeefs verzet tegen de Franse bezetter

Op 30 april 1813 executeerden Franse soldaten in Leiden, nabij de toenmalige Hogewoerdspoort, vier burgers. Een van de slachtoffers kwam uit Aarlanderveen, een ander uit Alphen. Pieter van Lee, afkomstig uit het toenmalige Oudshoorn, ontsnapte de dans door op tijd te vluchten. De executie markeerde het trieste einde van een kortstondig oproer tegen de Franse bezetter in de regio, destijds aangemerkt als Rijnland.

Op het moment van de terechtstelling stond Nederland al achttien jaar onder directe invloed van Frankrijk. Dat was begonnen in 1795 met de inval van Franse troepen. Hiermee kwam een einde aan de macht van de stadhouders uit het huis van Oranje. Napoleon Bonaparte versterkte zijn greep op het land door in 1806 zijn broer Lodewijk tot koning van Holland te benoemen. Vier jaar later besloot Napoleon het koninkrijk zelfs in te lijven bij het Franse Keizerrijk. Nederlanders werden Franse staatsburgers.

 

Vive la France?

De periode van Franse overheersing zou diepgaande gevolgen hebben voor Nederland. Zo moderniseerde Napoleon de rechtspraak, het belastingstelsel en het openbaar bestuur.

Oude bestuurlijke indelingen maakten plaats voor nieuwe. Naast de nieuwe gemeenten kwamen er kantons met een rechtbank en arrondissementen. Alphen werd de hoofdplaats van zo’n kanton. Voor rechtszaken moesten de dorpelingen van Benthuizen, Benthorn, Hazerswoude en Zwammerdam zich daar melden. Die van Koudekerk, Oudshoorn en Aarlanderveen moesten naar Woubrugge. Boskopers gingen naar Gouda.

Aan het hoofd van de gemeente stond een maire (burgemeester). Dat was bijna altijd een notaris, advocaat of schout. Deze leden van de elite spraken meestal de Franse taal.

Naast deze (achteraf positief beoordeelde) maatregelen kende de Franse tijd ook negatieve aspecten. Franse gendarmes doorkruisten het land, op zoek naar geld én soldaten. Kranten werden aan banden gelegd. Frans werd steeds meer de voertaal. Hoge belastingen en het Continentaal Stelsel, de handelsblokkade tegen Engeland waardoor de import en export van goederen volledig ineenstortte, brachten Nederland aan de rand van de economische afgrond. Renteniers en armenhuizen kregen daar nog een klap bovenop doordat de (Franse) staat zijn renteverplichtingen grotendeels niet meer nakwam.

Hierdoor heerste ook in onze streek veel armoede. De nijverheid langs de Oude Rijn met zijn steenbakkerijen, houtzaagmolens en kalkovens was volledig stilgevallen. Veel dagloners raakten werkeloos. Circa 30% van de inwoners van Alphen en Oudshoorn, dorpen met nog geen 2000 inwoners, leefde van de bedeling. Dure buitenplaatsen, zoals Brittenrust in Alphen, werden gesloopt. In de rest van de regio was de situatie niet veel beter. In die bittere omstandigheden voerde Napoleon, als klap op de vuurpijl, de conscriptie in. Dat was een fraaie omschrijving voor de militaire dienstplicht.

 

Loten

Invoering van de conscriptie was voor Napoleon van cruciaal belang: zijn expansiedrift vroeg namelijk om steeds meer soldaten, ook uit de geannexeerde landen. Nederlandse doopboeken hielpen bij de zoektocht. Napoleon kreeg zo inzicht in het aantal potentiële rekruten. Mannen tussen de twintig en veertig jaar moesten zich laten inschrijven bij het plaatselijke rechthuis. Later werd de leeftijd opgeschroefd tot zestig jaar. Een loting, uitgevoerd door de burgemeester, bepaalde wie zijn dienstplicht moest vervullen. Zo trok de burgemeester van Zwammerdam, Willem ‘Guillaume’ Brack, het nummer van Ridderus (of Riderier) Samsom, de jongere broer van de latere burgemeester van Koudekerk, Nicolaas Samsom. Als schutter overleed Ridderus in februari 1813 in een Frans ziekenhuis.

Een paar maanden na zijn dood vond een nieuwe conscriptieronde plaats. Deze leidde tot een oproer, dat woedde van Rotterdam tot aan de plattelandsdorpen langs de Gouwe en de Oude Rijn. Met name in Alphen, Oudshoorn en Aarlanderveen-Lage Zijde was het onrustig.

 

Drie schoft Oranje boven

Op paaszondag 18 april 1813 hield dominee Willem Sieverts in de Alphense hervormde kerk een anti-Frans getinte preek. Onder de toehoorders waren ook inwoners uit Oudshoorn en Aarlanderveen (Lage Zijde). Aangezet door de preek besloten zij de kort daarvoor afgekondigde loting niet te accepteren. In de Oudshoornse graanhandelaar Pieter van Lee, 46 jaar oud, zagen opstandelingen, meestal uit de lagere klasse, een leider.

In de volgende dagen waren er ongeregeldheden: de menigte verscheurde de inschrijvingsregisters, die in de diverse rechthuizen lagen. Oranjegezinde uitdossingen en uitingen waren populair. De Oranjevlag hing ‘drie schoft’ (een gedeelte van de dag) aan de Alphense kerk. Ook in Boskoop verscheurden burgers de registers en ging de vlag uit. De Franse bezetter liet zich nauwelijks zien. Die situatie duurde echter niet lang.

In een poging om Leiden aan de Oranjekant te krijgen, trok Pieter van Lee met plaatsgenoten en inwoners uit Woubrugge en Koudekerk op naar Leiden. Kortstondig leek de opzet te slagen. De Fransen sloegen de opstand echter neer, met groot militair vertoon. Op 22 april bezetten 3000 soldaten de stad. Na een paar dagen was de orde alweer hersteld.

Een Franse militaire rechtbank strafte meedogenloos: vijf mensen kregen de doodstraf, uit te voeren op 30 april. Onder hen waren Cornelis van den Bos, een dertigjarige timmerman uit Aarlanderveen, en de Alphense huisknecht Cornelis Kruijk, 26 jaar. Pieter werd bij verstek ter dood veroordeeld.

Vier mannen uit Oudshoorn, de kern van het oproer, kwamen er verrassend genoeg beter vanaf: zij kregen een gevangenisstraf van twee jaar. De lotingen gingen vanzelfsprekend op de oude voet voort.

 

Afloop

Eind 1813 verlieten de Fransen Nederland en kwam er een einde aan hun overheersing. De gevangenen keerden terug naar Oudshoorn. Pieter van Lee was zijn woonplaats ontvlucht om in Gouda een nieuw leven op te bouwen. Daar stierf hij in 1824 als ijkmeester van maten en gewichten.

In de regio ging het leven ogenschijnlijk door als vanouds. Burgemeesters uit de Franse tijd bleven aan. Van deze zittenblijvers, die ‘windvanen’ werden genoemd omdat ze met alle politieke winden meewaaiden, was Leendert Kalkoven van Oudshoorn de meest opmerkelijke. Hij had zich met name tijdens het oproer behoorlijk pro-Frans opgesteld. Het werd hem niet aangerekend.

Aan verering van de gevallenen is hier nooit gedaan. Dit in tegenstelling tot Zaandam. Daar zijn zes straten vernoemd naar zogeheten ‘verzetsstrijders’.

En de militaire dienstplicht? Die bleef na de stichting van het koninkrijk Nederland (1813-1815) gewoon gehandhaafd.

 

TEKST: HENRY WILBRINK

 

BEZOEKEN

Helaas is in de gemeente Alphen aan den Rijn niets te zien wat aan die gebeurtenis herinnert. Wel in Leiden: het Gravensteen, de gevangenis waar de opstandelingen zaten (Pieterskerkhof 6).

VERDER LEZEN

Henk Dinkelaar, Volk in opstand. Dagboek van een dorpeling. Leiden, Alphen en Woubrugge in rep en roer (Alphen aan den Rijn 1990).

Johan Joor, De Adelaar en het Lam. Onrust, opruiing en onwilligheid in Nederland ten tijde van het Koninkrijk Holland en de inlijving bij het Franse Keizerrijk (1806-1813) (Amsterdam 2000).