Schoolstrijd

Voor de Nederlandse politiek heeft de schoolstrijd een belangrijke rol gespeeld, met name in de 19e eeuw. In het kort gezegd gaat de schoolstrijd over de financiële gelijkstelling van bijzonder onderwijs (protestantse en katholieke scholen) en openbaar onderwijs ( Door de overheid onderhouden en opgericht).

Door de grondwet van 1848 werd het mogelijk om scholen te stichten met katholiek of protestants onderwijs. Deze scholen werden niet zoals de openbare gefinancierd door de overheid. Na 1848 gingen mensen strijden voor de financiële gelijkstelling van deze bijzondere scholen.

Voor de grondwetsherziening van 1848 wensten orthodoxe protestanten en Rooms katholieke al om hun eigen scholen op te richten. Ze konden zo onderwijs geven naar hun eigen geloofsovertuiging.

Na 1848 was de vrijheid er, toch werd de schoolstrijd voortgezet. Financiële ongelijkheid bleef namelijk bestaan. De antirevolutionairen streden tegen de aanhangers van de orthodox-protestantse (De moderne politieke partijen bestonden nog niet) in de tweede kamer voor de gelijkstelling. Later streden de protestanten wat dat betreft zij aan zij met de rooms-katholieken.

Abraham Kuyper speelde ook een belangrijke rol in de schoolstrijd. Tot 1877 was hij leider van de antirevolutionairen. Daarna bleef hij zich ook nog bemoeien met de schoolstrijd. Hij organiseerde bijvoorbeeld in 1878 een volkspetitionnement tegen de nieuwe, liberale schoolwet.

In 1889 kwam een gedeeltelijke wijziging van de onderwijswet tot stand. Bijzondere scholen konden nu makkelijker subsidie krijgen van de overheid, maar nog niet volledig.
Met de grondwetsherziening van 1917 kregen de bijzondere scholen eindelijk waar ze al zo lang voor streden. Net zoals de openbare scholen kregen zij nu subsidie van de overheid.