Johan Rudolf Thorbecke, hij was lid van de tweede kamer. Johan was een liberaal, hij vond dat de burgers meer invloed moesten krijgen op het bestuur. Hij vond de manier van besturen van de koning niet goed, dat kwam mede doordat de leden van de tweede kamer en andere mensen van het bestuur niet gekozen werden op basis van capaciteiten maar op basis van belangrijke connecties. De gewone bevolking had dit natuurlijk niet door, omdat zij zich nooit met de politiek bezig hoefden te houden. Maar ondertussen ging het steeds slechter met de nijverheid en de handel, er moest iets aan gedaan worden vond Thorbecke. Maar tot 1848 luisterde eigenlijk niemand naar Thorbecke en koning Willem 2 al helemaal niet. In 1848 kwam er een burgeropstand tegen het bestuur in onder andere Wenen, Parijs en Berlijn. Willem 2 was hierdoor bang dat de burgers ook in zijn land in opstand zouden komen. Koning Willem 2 besloot daarom aan Thorbecke te vragen of hij de grondwet zou willen aanpassen.
De nieuwe grondwet zag er als volgt uit,
- De koning bleef lid van de regering en werd onschendbaar.
- De ministers werden verantwoordelijk voor het regeringsbeleid, zij maakte de wetten en ze mochten ook ministers ontslaan.
- Het parlement bleef bestaan de eerste kamer werd gekozen door de Provinciale Staten en de tweede kamer werd gekozen door de burgers met censuskiesrecht.
- De burgerrechten werden uitgebreid vrijheid van godsdienst, meningsuiting, onderwijs.
Maar ondanks de nieuwe grondwet, was er nog steeds geen sprake van een volledige democratie. Het censuskiesrecht gold namelijk alleen voor burgers die een bepaald bedrag aan belasting betaalde en als je minder belasting betaalde dan de belasting grens dan mocht je niet stemmen. Ook mochten alleen maar de mannen stemmen. Maar Thorbecke legde wel de basis van het ontstaan van een echte democratie.