Van meet af aan was er bij de EBRD en haar aandeelhouders de verwachting, dat de landen die snelle vorderingen zouden maken in het transitieproces naar een goed functionerende markteconomie, op een goed moment ondersteuning door de bank voor investeringen in dat land niet langer nodig zou zijn. Daarmee zou dat land "gradueren" en dus niet langer een operatieland zijn. Reeds in de negentiger jaren werd onderhandeld over het graduatiebeleid van de bank. In 1996 werd dat beleid m.b.t. graduatie vastgesteld.
Dat beleid stelde dat, wanneer projecten niet zouden leiden tot een duidelijke transitie-impact, terwijl er tevens geen sprake was van "additionaliteit" (lees: beschikbaarheid van commerciële financiering op redelijke voorwaarden), financiering van dergelijke projecten door de bank niet langer gerechtvaardigd was. In 1996 deed deze situatie zich nog in geen enkel operatieland voor. Maar dat zou in het volgende decennium veranderen.
Met name met de uitbreiding van de EU in 2004 met de zg. E8 groep kwam graduatie voor die landen snel naderbij. De E8 groep bestond uit Tsjechië, Hongarije, Polen, Slowakije, Slovenië en de drie Baltische staten. In 2007 volgden Bulgarije en Roemenië. Tsjechië was het meest geavanceerde land in termen van transitie en beet dan ook de spits af: het land gradueerde, na de nodige onderhandelingen over een overgangsperiode, in 2008.
De verwachting was toen dat de overige E8-landen snel zouden volgen, met name Polen, Hongarije en de Baltische staten. In 2008/2009 volgde evenwel de wereldwijde kredietcrisis. Genoemde landen hadden de steun van het IMF en de ontwikkelingsbanken (incl. de EBRD) hard nodig om het hoofd te bieden aan de gevolgen van de crisis.
Ook na afloop van de crisis is kwam het nog niet tot graduatie van genoemde landen. Dit was mede het gevolg van het feit dat het begrip "transitie naar een goed functionerende markteconomie" inmiddels wijder werd geinterpreteerd: niet alleen moest er sprake zijn van voldoende competitie, de economie moest ook groener zijn. Later (in 2017) zijn aan het transitie-concept nog de elementen inclusiviteit, goed bestuur, veerkracht en integratie in de wereldeconomie toegevoegd.
Traditioneel hebben de niet-Europese aandeelhouders (zoals de VS, Japan en Canada) aangedrongen op strikte toepassing van het graduatiebeleid. De Nederlandse regering en ook het VK hadden daar vaak wel sympathie voor, maar gaven in de praktijk prioriteit aan solidariteit met de EU broeders en zusters in Midden- en Oost-Europa. De landen in kwestie zelf houden graduatie nog steeds af. Zij kunnen hierbij gebruik maken van de bepaling in het graduatiebeleid van de bank, dat het land in kwestie zelf om graduatie moet verzoeken.