Het was een plechtig gebeuren op 5 mei 1840 toen bij Hillegom mr. F. van der Poll met een ferm gebaar de officiële eerste spade in de grond stak. Na eeuwenlang op de oevers te hebben gebeukt en dorpen te hebben verzwolgen, zou het Haarlemmermeer worden drooggelegd. Eindelijk. Koning Willem I had in 1839 daartoe een wet getekend.
Volgens deskundigen waren voor dit karwei 79 windmolens nodig, bijgestaan door drie kleine stoomgemalen. Op verzoek van de koning werd een suggestie van baron Van Lijnden van Hemmen bekeken om alleen stoomgemalen in te zetten. Voor het graven van een ringvaart van 62 kilometer en het opwerpen van een dijk rond het meer waren duizenden sterke jongemannen nodig. Deze polderjongens zwoegden in ploegen van acht tot twaalf man onder leiding van een putbaas. In 1844 ging het laatste gat in de ringdijk dicht. Inmiddels was besloten alleen drie stoomgemalen van elk 350 pk in te zetten voor het leegpompen. Het was een experiment, want niemand had ervaring met zo'n kolossale stoommachine. Bij de Kaag verrees De Leeghwater. Hiermee werd in een poldertje proefgedraaid.
Hoe moeilijk het was om zo'n zwaar gemaal in de drassige bodem te funderen bleek bij De Cruquius. Water spoot omhoog toen heipalen een zandlaag doorboorden. Pas nadat dit was opgelost, kon er gebouwd worden. In 1848 brak het ogenblik aan dat de stoommachine van De Leeghwater kon laten horen en zien wat ze waard was. Kort erna volgden De Cruquius (bij Heemstede) en De Lijnden (gelegen in het noorden aan de Ringvaart). Ze pompten en pompten. Voorjaar 1852 kwam de bodem in zicht. Na zo'n veertien miljoen pompslagen, waarmee 800 miljoen kubieke meter was weggewerkt. Dit betekende het einde van een waterplas die hier eeuwenlang had geklotst.
Rond 1000 waren de eerste pioniers neergestreken in dit veengebied achter de duinen. De zee brak af en toe door de duinen heen en liet meertjes achter, ook de Oude Rijn voerde water aan. Grote overstromingen (in 1472 en 1509) sloegen land weg tussen het Leidsche Meer, Spieringmeer, Oude Haarlemmermeer en Oude Meer. Bewoners van het oude Aelsmeer vluchtten naar het oosten voor het oprukkende Haarlemmermeer. Ze zagen uit hun (nieuwe) dorp het eiland Rijsenhout liggen. Ooit kon je van Aalsmeer naar Hillegom lopen, je moest alleen bij Vennep even het riviertje de Vennipa oversteken. Dat was verleden tijd. In 1840 was het Haarlemmermeer al bijna eens zo omvangrijk (16.850 ha) als de meertjes die er destijds de basis van vormden.
De watervlakte vormde een barrière tegen vijandelijke troepen. De keerzijde van de medaille was dat de vijand tot voor de stadspoorten van Haarlem of Amsterdam kon varen. Toen tijdens de Tachtigjarige Oorlog de Spanjaarden Haarlem wilden veroveren, woedde op het Haarlemmermeer in mei 1573 een grote slag tussen de Spaanse vloot (met steun van de stad Amsterdam) en de watergeuzen. Op de Diemerzeedijk hadden zich geuzen verschanst om de bevoorrading te verstoren van dit Spaanse leger. De geuzen vochten op het Haarlemmermeer weliswaar met meer schepen (108) dan de Spanjaarden (63), maar ze hadden minder manschappen en een lichtere bewapening aan boord. De geuzen verloren deze zeeslag. De uitgehongerde Haarlemmers moesten zich overgeven. Bij het droogvallen van het meer doken kanonskogels en een scheepskanon uit die slag op.
Bij storm beukte het Haarlemmermeer op de oevers. Je zag soms stukken land met een boom erop voorbij drijven. Jan Adriaansz. Leeghwater dacht in 1629 het droogleggen van het meer met 160 windmolens te kunnen klaren. Nicolaas Samuelsz. Cruquius kwam met eigen berekeningen. Alexandre de Stappers wilde een afwateringskanaal graven naar de Noordzee en in het leeggelopen meer een groot bos planten. Vondel dichtte dat de vaderlandse leeuw de strijd moest aanbinden met de 'wrede waterwolf' die stad en land bedreigde.'
Leiden wilde echter de inkomsten uit verpachting van het viswater niet kwijt. Haarlem vreesde de tolgelden van passerende schepen te verliezen, indien het Spaarne na drooglegging van het meer dicht zou slibben. Het hoogheemraadschap Rijnland wilde het meer als waterberging liever niet missen. Deskundigen rekenden en tekenden, maar het meer dreigde nu de Westeinderplas en Braassemermeer op te slokken. Zware stormen joegen het hoge water tot voor de poorten van Amsterdam en Leiden. Bij Halfweg dreigde een doorbraak naar het IJ. Dat zou een nationale ramp betekenen. Verder uitstel was onverantwoord.
De handtekening van koning Willem I bekrachtigde het vonnis: de waterwolf werd definitief bedwongen. Hadden tot dan toe particulieren het droogmalen van polders voor hun rekening genomen, nu tekende het Rijk er voor. Een belangrijk besluit in een tijd dat de schatkist nauwelijks gevuld was. Ongeveer elf miljoen gulden zou het hele project kosten, dacht men. Net zoveel als een kwart van de jaarbegroting van de staat. De kosten bedroegen uiteindelijk bijna veertien miljoen gulden. Het veilen van de grond leverde ongeveer acht miljoen op. Resteerde voor de staat een tekort van bijna zes miljoen gulden.