De eerste bewoners van Oudleusen vonden op de dekzandgronden langs de Vecht een aantrekkelijke plek om te wonen. Een rivier om in te vissen en in het noorden, uitgestrekt tot aan de Reest, vele hectaren woeste gronden, waaronder hoogveenmoerassen. Uit archeologische vondsten blijkt dat in de midden steentijd (8.800-5.300 v. Chr.) hier al bewoning was. Dat waren rondtrekkende jagers. Rond de 10de eeuw werd het gebied in cultuur gebracht. Door menselijke arbeid ontstonden weilanden, bouwlanden en heidevelden. De hogere en droge gebieden waren het meest geschikt voor landbouw. Hier ontstonden de gemeenschappelijke esakkers en kleinere kampen. Bij deze essen ontstonden bewoningskernen (buurschappen). Oudleusen kende de Leusener Es en de Holt Es en beschikte dus over twee bewoningskernen. De naam Holt Es duidt er op dat er ook bos was. De naam Leusen of Lusen komt waarschijnlijk van lo en essen. (lo = bos).
Oude boerderijen
In 1490 wordt een erf "Raboedengoet" in Leusen genoemd. De naam doet vermoeden dat dit erf is gesticht ten tijde van bisschop Rabod, die bisschop van Utrecht was van 899-917. Hieruit valt af te leiden dat omstreeks 900 er waarschijnlijk al sprake was van bewoning met boerderijen. In 1315 wordt Leusen voor het eerst in een akte genoemd. In dat jaar ruilde Johannes, graaf van Bentheim, de hof Rechteren met jonker Herman van Voorst voor twee huizen. Eén van de huizen was gelegen in Lusnen (Leusen), in het kerspel Dalveshem (Dalfsen). Na het ontstaan van Nieuwleusen werd Leusen in 1655 Oltleusen genoemd en later Oudleusen. In 1400 woonden er in de marke Leusen ongeveer twintig huishoudens. In 1795 was het aantal 51. De bisschop van Utrecht was de belangrijkste grondheer in Oudleusen met vier hofhorige goederen: Heyeng, De Duset, Skerpenkate en Hybolding. Hybolding en De Duset bestaan al eeuwenlang niet meer, maar Heyeng (Heyink) bestaat nog steeds en ligt aan wat nu Om de Landskroon heet. Het erf Scherpenkate lag op de hoek van de Hessenweg en de Westerkampen. De es ten oosten van de Landskroon heette de Oosteres. De boerderij die daar lag, heette de Oosterhof. De bisschop had die hof in 1328 verkregen van de graaf van Bentheim. De es ten westen van de Landskroon heette de Westeres en de hof die daar lag heette de Westerhof (ook wel Hof van Leusen en heel vroeger mogelijk "Raboedengoet" genaamd). De Westerhof in Leusen was een belangrijke hof. Hij lag op de grens met Welsum en bevond zich op een geometrische huiskavel van circa 10 ha. De Westerhof was eerst bezit van de bisschop en kwam later in handen van de heren van Rechteren, die het erfmarkerichterschap van de Leusener marke bezaten.
Woeste gronden
De naar het noorden zich uitstrekkende woeste gronden waren, ondanks hun onvruchtbaarheid, voor het landbouwsysteem van Oudleusen van groot belang. Om de kampen vruchtbaar te maken en te houden, maakten de boeren gebruik van het zogenaamde potstalsysteem. Heideplaggen van de woeste gronden werden vermengd met mest uit de stal en vervolgens als mest op de landbouwgronden gebruikt. Op de woeste gronden lagen ook enkele weide- en hooilanden en daar liet men vee grazen. De wegnamen Hooigraven en Meenteweg (meente = gemeenschappelijke weidegrond) herinneren er nog aan. Ook de aanwezigheid van turf was belangrijk. Om het gebruik van de woeste gronden te reguleren, richtten de eigenaren van de boerderijen omstreeks 1350 een markegenootschap op. Deze eigenaren werden erfgenamen genoemd. Zij maakten afspraken over de rechten die elke boerderij had op de woeste gronden. Die rechten hadden betrekking op de hoeveelheden plaggen en turf die elke boerderij mocht steken en het aantal stuks vee dat elke boerderij op de gezamenlijke grond mocht laten grazen. Elke boerderij bezat een aandeel in de markegrond, "een waardeel". Door de jaren heen ging de grootte van de waardelen per boerderij verschillen. Een direct gevolg van het gebruik om plaggen en turf te steken, was het ontstaan van diepe geulen of gaten in het gebied. In deze diepten stond water en ze waren bekend als "veenriete" of "riete". De boerderij De Spokkeriete ontleende hier ook haar naam aan, evenals een gelijknamige weg. De woeste heide- en veengronden werden tot in de 20ste eeuw gebruikt door schaapherders, mandenmakers, bijenhouders, bezembinders en stropers. Zij woonden vaak nog in plaggenhutten, waarvan meestal alleen de voorgevel van steen was.