Uren gaans
In 1828 vraagt een onderzoeker aan alle dorpsschoolmeesters in Groningen om op te schrijven welke buurtschappen er bij het dorp zijn en waar ze liggen. De schoolmeester van Noordwijk anwoordt:
Het gehucht Lukaswolde ligt een 1/4 uurs ten oosten van de kerk en strekt zich verder oostwaarts uit, zoo dat het oostelykst gedeelte byna een uur gaans van de kerk gelegen is.
Hij en bijna al zijn collega’s meten afstand niet in Hollandse mijlen of in kilometers, maar in uren gaans: de afstand die een mens ongeveer in een uur loopt. Van dorp naar dorp reizen mensen eeuwenlang vooral te voet. Lang niet iedereen heeft een kar of een os, laat staan een paard. Daarbij zijn ook maar weinig wegen geschikt voor zware rijtuigen. Ook in het Westerkwartier is tot in de twintigste eeuw daarom de veel lichtere hondenkar in gebruik. Er worden kleine hoeveelheden vracht mee vervoerd zoals melk of petroleum. Die hondenkar is er niet alleen voor werklieden; Petrus van Assen, huisarts te Noordhorn (1807 – 1852), is bang voor paarden en rijdt naar de kroeg en naar zijn klanten in een kar met twee honden ervoor.
Over water
Voor langere reizen en voor groter transport gebruiken mensen nog tot in de twintigste eeuw vooral het water. Het Hoendiep, dat in de zeventiende eeuw is gegraven, verbindt het noorden en het oosten van het Westerkwartier met de stad en met Friesland. Het wordt buitengewoon druk bevaren. In het zuiden zorgen de Jonkersvaart, het Leekster Hoofddiep, het Lettelberterdiep, de Matsloot en de Munnekesloot voor verbindingen met Groningen en -via de stad – met plaatsen ver daarbuiten. Leek heeft in de achttiende eeuw nog een middelgrote haven; een derde van de inwoners werkt er in de handel en het transport. Ook dorpen als Visvliet en Noordhorn hebben nog lang havens en scheepswerven van belang.
De meeste vaarten, diepen en sloten die de streek met de buitenwereld verbinden zijn smal: er varen alleen houten snikken op zonder zeil. Paarden en ook mensen trekken die vanaf het jaagpad door de wateren – vaak dienen vrouw en kinderen van de snikvaarder als scheepsjager. De snikken vervoeren behalve goederen en vee ook personen – mensen van verschillende rangen en standen zitten samen opeengepakt in hetzelfde schuitje. Dat is misschien ongemakkelijk en traag, maar er is al wel wat we nu openbaar vervoer noemen. Veel jaagpaden groeien later uit tot verharde wegen.
Over land
Eeuwenlang is de enige verharde weg in de streek de Heerweg van Groningen naar Friesland. Je kent ‘m nu misschien als de Friesestraatweg die loopt over de Oude Langewolderdijk en de Roder, dijken die al tussen 1100 en 1300 werden opgeworpen. Dat levert dorpen als Noord- en Zuidhorn, Niezijl, Grijpskerk en Visvliet veel voordelen op: er zijn herbergen, hoefsmeden en wagenmakers voor de (post)koetsen en de rijtuigen van de rijken. Het maakt de dorpen tegelijk kwetsbaar – bijvoorbeeld voor oprukkende legers (zie venster 19). De ‘rydweg’ van Niekerk naar Sebaldeburen, waar de schoolmeester hierboven over spreekt, loopt helemaal door naar Opende en is meestal goed begaanbaar, ook voor koetsen en karren. Dat geldt niet voor andere wegen, met name in het zuidelijke Westerkwartier, die grote delen van het jaar onbruikbaar zijn. Pas in 1858 komt er een verharde weg van De Poffert via Tolbert naar Frieschepalen. Nu kan ook het zuidelijke Westerkwartier langzaam uit haar isolement kruipen.
Stoom en elektriciteit
Daarna verandert het vervoer in de regio snel. In 1866 komt er een treinverbinding tussen Groningen en Leeuwarden en kun je vanuit Grijpskerk, Visvliet en Zuidhorn op en neer naar de stad. (zie venster 24). In 1913 komt er een tram van Groningen naar Drachten. (zie venster 35). Niet alleen de stad wordt daarmee bereikbaar voor de inwoners van Leek, Niebert, Nuis en Marum; via het spoornet van de Nederlandsche Tramweg Maatschappij is er aansluiting op de stoomboot van Lemmer naar Amsterdam. Ook daar kunnen mensen opeens binnen een dag komen!
Vanaf 1900 wordt in Nederland de fiets populair én goedkoop. In 1940 heeft al bijna de helft van de bevolking in het land een rijwiel om mee naar school of naar het werk te gaan, of om dat werk mee te doen: politiegenten rijden er op rond en er is zelfs een legeronderdeel op de fiets. Ook verschijnen er vanaf 1920 de eerste auto’s en bussen in het straatbeeld. In het Westerkwartier zijn verschillende busmaatschappijen actief, die samen zorgen voor opvallend goede verbindingen. Naast commerciële vervoerders zoals de Grootegaster Auto Maatschappij (GAM) en Huizinga’s Autobus Onderneming (HABO) spelen gemeenten daarin een actieve rol. Zo richten Aduard, Ezinge en Oldehove samen de N.V. Autobusonderneming Noordelijk Westerkwartier op (ANWG).
Vervoer over water blijft belangrijk. In de jaren 1930 graven mannen die in de crisis werkloos zijn geraakt het Van Starkenborchkanaal, dat Groningen met het IJsselmeer moet verbinden. Pas in 1951 wordt die vaarroute, waar ook grotere vrachtschepen doorheen kunnen, helemaal doorgetrokken. Personen worden vrijwel niet meer via schepen vervoerd, en ook de aloude hondenkar is inmiddels al lang vervangen door bakfietsen en vrachtauto’s. De Algemeene Nederlandsche Wielrijdersbond (ANWB) plaatst routewijzers met afstanden langs de weg zodat fietsers en later ook auto’s weten waar ze heen moeten en hoe ver dat is. In minder dan honderd jaar spreekt daarbij niemand meer over ‘uren gaans’, maar alleen nog maar over kilometers.
Thematische lijnen
- Leven in een kwetsbare delta - Nederland waterland
- Wat weten wij? - kennis, wetenschap en innovatie
- Wie telt er mee? - sociale (on)gelijkheid
Verwijzingen
Educatief
- Help, de tram is weg (groep 3)
- Logeren bij Tante Jo (groep 4)
- Op stap met Bregtje en Berend, jong in 1910 (Leek, groep 5 en 6)
- Op stap met Hedde en Gepke, jong in 1910 (Tolbert, groep 5 & 6)
- Tijdreizigers. Van stoomboot en tram tot vliegensvlugge raket (groep 5 en 6)