Indringers en overheersers

Romeinen, Franken en Noormannen

De Vechtstreek heeft in het eerste millennium van onze jaartelling verschillende en soms ongewenste overheersers gehad. In het jaar 12 v.Chr. liet keizer Augustus de Romeinse legioenen Bataafs grondgebied binnentrekken. Onder leiding van de veldheer Drusus, stiefzoon van keizer Augustus, werd bij Nijmegen een groot legerkamp opgezet als basis voor verdere militaire operaties. In dezelfde periode voer Drusus met troepenschepen via de Vecht en het Flevomeer naar het noorden om daar de Friezen te bestrijden. Al spoedig werden de Friezen onderworpen.

Romeinen
De Rijn zou voortaan de noordgrens van het Romeinse Rijk vormen. Langs de grensrivier werden forten, castella, gebouwd, onder andere in Vechten (fort Fectio) vlakbij Bunnik en in Utrecht fort Traiectum. Deze versterkte grens wordt de Limes genoemd. Hoewel de Vechtstreek buiten het door de Romeinen veroverde gebied lag – zo’n kleine 10 kilometer ten noorden van de Limes – wijzen diverse vondsten in de Vechtstreek op het belang van de Vecht als scheepvaartweg voor de Romeinen. Aan de bloeitijd van de Romeinen in de Lage landen kwam in 406 n.Chr. een eind toen Germaanse stammen massaal door de noordwestgrens van het Romeinse Rijk braken.

Franken 
Na het vertrek van de Romeinen lieten Friese machthebbers hun oog vallen op de belangrijkste waterwegen in het centrale rivierengebied. Daarmee kwamen ze echter in het machtsgebied van de Franken terecht, dat in de loop van de tijd was uitgebreid tot het deel van Nederland beneden de grote rivieren. De Friese koning Radbod was een belangrijke tegenspeler van de Frankische hofmeier Pippijn van Herstal. Deze trok circa 690 met een grote legermacht op tegen de Friese koning en sloeg zijn kamp op bij de sterkte  ‘Duristate’ (Dorestad) waar Radbod zich blijkbaar had verschanst. Radbod werd verslagen en naar het noorden teruggedrongen.

Kerstening
In deze fase van het Frankisch-Friese conflict werden er nieuwe pogingen ondernomen om de Friezen te kerstenen. In 690 kwamen uit Engeland twaalf broeders onder leiding van Willibrord naar het vasteland. De Vechtstreek bleef echter in Friese handen. Daarmee werd Utrecht een vooruitgeschoven Frankische grenspost en weinig aantrekkelijk als vestigingsplaats voor Willibrord en zijn medebroeders. Pas nadat hij in 695 tot aartsbisschop was gewijd, vestigde Willibrord zich in Utrecht.

Tegen 714 trad er enige ontspanning op in de moeizame relatie tussen Franken en Friezen. Koning Radbod stond toe dat een zoon van de uitgeweken Friese, doch Frankisch gezinde aristocraat Wursing naar de goederen van zijn vader in Swesen aan de Vecht (bij Zuilen) terugkeerde. Pas nadat de Friese koning Radbod in 719 overleed en de Franken grip kregen op deze regio, kon Wursing zich weer op zijn landgoed vestigen.

Noormannen  
Een eeuw later verschenen de Noormannen in de Vechtstreek. Een deel van deze uit Denemarken afkomstige mannen voorzag in hun broodwinning door rooftochten te ondernemen in West-Europa. Zij voeren door de Vecht langs Maarssen en door de Kromme Rijn en zetten koers naar Utrecht om Dorestad (Wijk bij Duurstede) te plunderen. In de jaren daarop werd de stad met enige regelmaat aangevallen. Waarschijnlijk zijn daarom op diverse strategische punten langs de Vecht, waaronder bij Maarssen, houten uitkijkposten geplaatst.

Karel de Dikke gaf Friesland in leen aan Godfried ‘de Noorman’, onder wiens leiding de Vikingen in 879/880 een groot gedeelte van het huidige Nederland bezetten. In 885 werd deze Godfried, in opdracht van diezelfde Karel de Dikke vermoord. Daarmee kwam er een einde aan het tijdperk van Deense heersers in de Lage Landen en werd de invloed van de Utrechtse bisschop in de Vechtstreek, gesteund door de Duitse keizer, weer groter.