Gouw Niftarlake
In de zevende en begin van de achtste eeuw was het gebied in handen van de Friese koning Radbod. Deze Radbod stelde een aantal nieuwe gouwen – een soort provincies – in zijn rijk vast. Daaronder ook Niftarlake, gevormd door het stroomgebied van de Kromme Rijn en de Utrechtse Vecht. Het is een langgerekt, smal gebied van het oude Vechten bij Bunnik tot de monding van de Vecht bij Muiden. De oudste vermelding van Niftarlake is te vinden in een oorkonde uit 723. De kern van het gouw Niftarlake werd gevormd door een reeks van nederzettingen langs de Vecht en een aantal parallelle stromen zoals de Aa, de Angstel en het Gein. De begrenzing van dit gebied werd gevormd door woeste veengebieden.
Attingahem – Breukelen
Rond het jaar 700 was de Friese edelman Wursing de baas in de Vechtstreek. Hij woonde op een curtis, ofwel domein, vlakbij Swesen, het huidige Oud-Zuilen. Wursing had op meerdere plaatsen langs de Vecht bezittingen, waaronder in Attingahem bij het huidige Breukelen. Attingahem was één van de oudere nederzettingen in Niftarlake. Deze ronde nederzetting, op een woerd gelegen, ontstond op de plek van de splitsing Vecht en Oude Aa. De naam Attingahem duidt op sterke Friese invloeden en zou verwijzen naar de bijnaam van Wursing, Ado (ook Atto), en het woord hem/heem, wat in het Fries ‘woonplaats van ....’ betekent.
Suecsnon – Swesen
Op de oever van de Vecht in de buurt van het huidige Oud-Zuilen werden in 2019 resten gevonden van nederzettingen uit de zevende en achtste eeuw. Vermoedelijk betrof het hier het plaatsje Swesen, een voorloper van het huidige Zuilen. Van Swesen weten we alleen dat er naast de Sweser Engh enkele huizen en hofsteden stonden en dat het oorspronkelijk toebehoorde aan het Sticht Utrecht. In 1261 wordt Swesen voor het laatst vermeld. Voortaan leeft het voort als Oud-Zuilen; afgeleid van het plaatsje Sulen bij Rees in het District Kleef. Daar kwam het geslacht Van Sulen (Van Zuylen) vandaan dat zich in de twaalfde eeuw hier vestigde.
Marsna – Maarssen
In het jaar 866 wordt in een Goederenregister van de Utrechtse Sint Maartenskerk voor het eerst de naam Marsna genoemd. Op een latere lijst van de bezittingen van de bisschop van Utrecht uit 918 duikt opnieuw de naam Marsna op, nu benoemd als nederzetting. In 960 komt in de analen van de Domkerk te Utrecht ook een kerkje te Marsna voor. Dat duidt op bewoning of een nederzetting. Maarssen heeft, net als Swesen, nog lange tijd deel uitgemaakt van de Utrechtse Domparochie. Uiteindelijk werd ze rond 1200 als afzonderlijke parochie afgesplitst.
In 1262 wordt in een oorkonde voor het eerst de naam als Ma(a)rsen geschreven (met één s!). De betekenis van de naam ‘Maarsen’ is niet helemaal duidelijk. Mogelijk is deze naam afgeleid van de oud-Nederlandse termen Meersch, mars (afkomstig uit het Latijn mariscum, gerelateerd aan het Engelse Marsh en het Duitse Marsch), wat moeras of drassig land betekent.