Wie duikt in het cultureel erfgoed van Hollands Kroon ontkomt niet aan de geschiedenis van de havens, de visserij en de scheepvaart. Immers, het gebied van Hollands Kroon mag dan wel vooral bestaan uit polders en oude plaatsjes, maar het zeewater was nooit ver weg. Kolhorn was een havenplaatsje van enig importantie en op Wieringen was de visserij op zee een belangrijke bron van inkomsten. Nog altijd. Den Oever was en is voor tientallen kotters de thuishaven. Kolhorn was door de gunstige ligging aan de Westfriese Omringdijk een belangrijke uitvoer- en overslaghaven. Schippers uit Kolhorn onderhielden de belangrijke verbinding tussen West-Friesland en de landen om ons heen.
Het verhaal in dit venster begint in Kolhorn, een oud havenplaatsje aan de Omringdijk juist op een plek waar die het hoogst is. Uitgestrekte watervlakten zijn nergens te bekennen. De kust bevindt zich op 22 kilometer afstand.
Bij Kolhorn mag de Omringdijk dan wel hoog zijn, toch zien we niets anders dan land. Het oude dorpje ‘Colhorn’ lag eens aan de Zuiderzee, maar de inpoldering van Wieringerwaard, de Waard- en Groetpolder én het laatste kunststukje, de drooglegging van de Wieringermeer, zorgden voor de verandering.
Ooit was Kolhorn een uitvoerhaven voor de nabijgelegen plaatsen Schagen, Barsingerhorn en Haringhuizen. Schagen bezat omstreeks 1480 twaalf Rijnschepen “die alle dagen van Colhorn, daer haer haven es, te zeewaerts off ende toe (af en toe) voeren.” Met boter en kaas voeren de schepen naar Hanzesteden als Deventer en Kampen waar zij hout, turf, rogge en zout inlaadden voor de retourvaart. De schip- pers van Kolhorn onderhielden de verbinding tussen West-Friesland en het Europese handelsnet. Het dorpje groeide uit tot een belangrijke overslaghaven.
Met het verval van de Hanzesteden omstreeks 1550 viel een belangrijke afzetmarkt weg, maar Amsterdam was de stad in opkomst. De Kolhorner schippers, die naam hadden gemaakt als vrachtvaarders en beurtschippers, verlegden hun activiteiten naar de doorvoerhandel. De grote koopvaardij- en retourschepen van de VOC, die zich vanwege de gevaarlijke ondiepten niet op de Zuiderzee waagden, werden bij Texel door Kolhorner lichters en wijdschepen van hun lading ontdaan, waarna de goederen verder werden vervoerd. Anders dan in havensteden als Hoorn, Enkhuizen en Medemblik verschenen in Kolhorn geen grote magazijnen voor de opslag.
Alleen de turfschuren vormen nu nog stille getuigen van het belang dat Kolhorn als overslaghaven ooit had. De turf, die in de Drents-Fries-Overijsselse grensstreek werd gestoken, ging vanaf de 16de tot in de 19de eeuw via Kolhorn West-Friesland in. Als de Friese tjalken met turf aan de dijk kwamen, werden ze door een team vrouwen (turftonsters) gelost. De turfschuren stonden boven op de dijk waardoor ze aan de ene zijde konden worden gevuld en de andere zijde weer worden leeggehaald. Een collec- teur zag er scherp op toe dat de turf van goede kwaliteit was en dat er geen pogingen werden gedaan de impost (belasting) te ontduiken. De turf was zowel bestemd voor huishoudelijk gebruik als voor pannenbakkerijen, bierbrouwerijen en zoutziederijen. In West-Friesland alleen al waren bijna 30 zoutziederijen in bedrijf, die elk op jaarbasis vijf scheepsladingen turf verstookten.
Naast de turfhandel hielden de ingezetenen van Kolhorn zich ook bezig met de schelpen- en wiervisserij. Het wier groeide ten zuiden van Wieringen op slijkachtige ondiepe gronden en werd onder andere voor de bouw en versterking van zeedijken en als dakbedekking gebruikt.
Nog in 1791 rapporteerde men dat er ’s winters meer dan zeventig schepen voor de rede van Kolhorn lagen, waarmee de haven “ééne der Scheepsrykste is, in ’t geheel Noorder Kwartier.” In de loop van de 19de eeuw verloor Kolhorn haar betekenis als overslaghaven. Dit was een direct gevolg van de opening van het Noordhollandsch Kanaal in 1824. Alle schippers konden voortaan hun lading direct afleveren in Alkmaar en Amsterdam.
In de jaren tussen 1925 en 1930 werd in Kolhorn nog enige tijd met succes gevist op ansjovis, die zich voornamelijk ophield in de wateren tussen Medemblik, Kolhorn en Wieringen.
Net als in Enkhuizen kwam met de inpoldering van de Wieringermeer in 1930 en het dichten van de Afsluitdijk een einde aan de zeevisserij. Door het verdwijnen van de belangrijkste bronnen van bestaan is Kolhorn sindsdien niet meer ingrijpend veranderd. Toen in de jaren zestig van de 20ste eeuw de ontwikkeling van het Enkhuizer buitenmuseum begon, is een deel van het park aangelegd volgens het stratenpatroon van Kolhorn. In 1988 kreeg het dorp de status van Rijks Beschermd Dorpsgezicht.
Wieringen
Visserij is een belangrijke inkomstenbron voor Wieringen en is dan ook onlosmakelijk met het voormalig eiland verbonden. Op dit moment hebben ongeveer vijftig kotters Den Oever als thuishaven. Veruit de meeste schepen vissen op garnalen, maar ook op platvis zoals tong, schol en schar wordt veel gevist. Via de visafslag gaat de vangst naar winkels en restaurants in het hele land.
Dit is niet altijd zo geweest. Op Wieringen wordt al eeuwen gevist, maar tot de tweede helft van de 19e eeuw was dat met name voor eigen en lokaal gebruik. Men viste vooral met ‘skuutjes’, kleine spitse zeilscheepjes met bemanning die uit twee of drie personen bestond. Deze skuutjes konden naast het vissen ook worden gebruikt voor het peilen van de diepte van de vaargeulen en voor reddingswerk.
Vanaf ongeveer 1850 kwam verandering in de vraag naar vis. De industrialisatie en daarmee groei van de grote steden leidden tot meer vraag naar goedkoop eiwitrijk eten. Vis is daar zeer geschikt voor. Dankzij het Noordhollandsch Kanaal en de nieuwe spoorlijn die in 1867 Den Helder met Amsterdam verbond, werd het steeds makkelijker om snel veel vis te vervoeren. Daarnaast werd in 1895 een ijsfabriek in Den Helder gebouwd. Eerder moest ijs uit Noorwegen worden gehaald om de vis mee te conserveren, maar nu kon het ijs lokaal en goedkoop worden geproduceerd. Dit alles maakte dat de markt voor Wieringer vis steeds meer kon groeien.
Voor de toenemende vraag naar vis waren ook grote- re schepen nodig. De aak werd ontworpen. Een groter schip, met een bredere ronde vorm, die meer vangst kon herbergen. De aak heeft een platte bodem, waardoor hij ondanks zijn omvang in ondiepe wateren kan komen of op een zandplaat gelegd kan worden. Afhankelijk van het seizoen werd er op van alles gevist. Haring, ansjovis, bot, paling en schelpdieren zoals alikruiken, kokkels en mosselen.
Met de groei van de visserij werd het tijd voor een haven op het eiland. Tot 1891 had Wieringen geen havens. Schepen werden aan de dijk of strekdam gelegd. De Haukes kreeg als eerste een haven, vanwege de veerboot naar Van Ewijcksluis. In 1900 was Den Oever aan de beurt. De aanvankelijk kleine haven werd uitgebreid tot een grote haven door de aanleg van de Afsluitdijk.
In 1930 vond er een grote omwenteling plaats door de drooglegging van de Wieringermeer. Toen in 1932 ook de Afsluitdijk af was, werd de Zuiderzee het IJsselmeer. Den Oever bleef een zeehaven vanwege de verbinding met de Waddenzee, maar veel vissers moesten zich aanpassen. Door de verandering van de stroming en het zoutgehalte rondom Wieringen stierf het zeegras en verschillende soorten vis en schelpdieren migreerden.
Een andere verandering kwam door de opkomst van de scheepsmotor. Met een motor hoefde men geen reke- ning te houden met de wind en kon men dus altijd met de verse vangst terugkeren naar de thuishaven. Niet alle vissers stapten meteen over naar deze moderne uitvinding. Het motorblok nam namelijk veel plaats in beslag, en dat betekende minder ruimte voor de vangst. Ook was het een behoorlijke investering waar men vaak een lening voor moest aangaan.
Rond de Tweede Wereldoorlog begon ook de garnalenvisserij op Wieringen. Halverwege de 20e eeuw kwam de stalen kotter en een voor een ruilden vissers hun aken in voor deze grotere moderne schepen. Veel van de oude houten schepen kwamen in de pleziervaart terecht.
Zeegras
Vissen was (en is nog steeds) een zwaar beroep. Omdat de visopbrengsten per seizoen verschilden zochten veel vissers naar neveninkomsten. Een van die seizoensklus- sen was het oogsten van zeegras. Zeegras werd niet alleen gebruikt voor dijken (zie venster 7: Dijken gemaakt van wier), maar ook als vulling van stoelen en matras- sen, als isolatiemateriaal en als strooisel in stallen.
Het zeegras werd gemaaid met een zeis. Het was heel zwaar om het snijblad onder water te bewegen. Het zeegras werd bij elkaar gedreven en teruggebracht aan land. Daar werd het eerst gedroogd en vervolgens in sloten gelegd om met het zoete water het zout eruit te spoelen. Daarna werd het nogmaals op het land te drogen gelegd. Het verdiende niet veel, maar het hielp de armere vissers door de maanden dat er weinig gevist kon worden.
Kijk verder
- In Kolhorn ligt de ansjoviljol KH44.
Vanaf mei t/m oktober is er elke zondag een afvaart vanaf de vaste ligplaats onderaan de Westfriesedijk bij museum de Turfschuur. Daarnaast kan er ook op andere dagen/tijden gevaren worden.
Westfriesedijk 66c
1767 CS, Kolhorn
www.kh44.nl -
In de Historische Hoek in de vissershaven van Den Oever is een aantal prachtig gerestaureerde oude zeilschepen te bekijken: Wieringer aken en een Wieringer skuutje. De Stichting Onderdak Nautisch Erfgoed Wieringen (ONEW) geeft er informatie, organiseert in de zomer- maanden cursussen en tochtjes op de WR60 en WR4. In de winter worden cursussen zeilnaaien gehouden.
De Historische Hoek is de vaste ligplaats voor:
de WR179, in particulier bezit
de WR173, in behoud en beheer bij de Vereniging Aak
deWR60 en de WR4, in behoud en beheer bij de Stichting WR60 en WR4
De Havenboet
Havenkade 3a
1779 GT Den Oever
www.onew.nl