Behalve de vrouwen brachten ook de arbeiders, de katholieken en de protestanten in Arnhem de welgestelde liberale burgermannen in het nauw. De verschillende groeperingen kregen steeds meer voet aan de grond. De opening in 1896 van een nieuw verenigingsgebouw voor de R.K. Werkliedenvereniging St. Joseph (nu Posttheater) is er een voorbeeld van.
Erbarmelijke omstandigheden
Rond 1850 waren de leef- en werkomstandigheden van de arbeiders in Arnhem te triest voor woorden. Krot- en kelderwoningen rondom de Langstraat en de mestvaalten van de Spoorweghoek. In Klarendal was de behuizing van het armste deel van de bevolking. De bewoners vonden werk als losse arbeiders in de verschillende grote bouwprojecten (sloop vestingwerken, aanleg spoordijk, uitvoering uitbreidingsplan Heuvelink, bouw van Musis Sacrum en Schouwburg, enz.) of als knecht bij een ambachtsbedrijf. Meisjes en vrouwen werkten als dienstmeiden in de herenhuizen aan de singels of op de buitenverblijven van de landgoederen rondom de stad. Op fabrieken waarin met (stoom)machines werd gewerkt, moest Arnhem lang wachten, maar de steenfabrieken en een enkele textielfabriek, zoals de Bandfabriek aan de Rozenstraat, gaven aan veel arbeidershanden werk. De werkdagen waren lang en het loon laag.
Verenigingen
De eerste verenigingen die bij ziekte en overlijden de arbeiders ondersteunden, stonden onder controle van de patroons of beperkten zich tot één beroepsgroep. Tot 1869 als in Arnhem de eerste Algemeene Arbeidersvereeniging ‘Hoop op Geregtigheid’ van Nederland werd opgericht. De vereniging kreeg de wind in de zeilen door binnen twee jaar een loonsverhoging voor haar leden binnen te slepen.
De strijd voor het algemeen kiesrecht kreeg in Arnhem een gezicht door de actieve afdeling Arnhem van de Vereniging voor Vrouwenkiesrecht. Wilhelmina Drucker (Dolle Mina) en Aletta Jacobs werden meermalen uitgenodigd voor lezingen in de stad. Arnhemse feministes als Betsy Perk en Titia van der Tuuk verwierven landelijke bekendheid.
Verzuiling
Met het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie in 1853 organiseerde de katholieke geloofswereld zich weer. Ook het zelfbewustzijn van de protestantse ‘kleine luyden’ groeide, zeker na de oprichting in 1879 door Abraham Kuyper van de Anti-Revolutionaire Partij en de Afscheiding onder Kuypers leiding van de Hervormde Kerk in 1886. Katholieken, gereformeerden en socialisten stichtten voor hun achterban eigen woningbouwverenigingen (Eusebius, Patrimonium, Openbaar Belang), arbeidersverenigingen (St. Joseph, Patrimonium, A.N.V.W.), ziekenhuizen (Elisabeths Gasthuis, Diaconessenhuis, Gemeenteziekenhuis), sportverenigingen en nog veel meer. Vanaf 1890 roerden de anarchisten en revolutionair-socialisten onder leiding van Ad van Emmenes zich kort maar hevig in Arnhem.
Creutzberg, Patrimonium en Talma
De protestants-christelijke zuil had ook haar eigen arbeidersorganisatie en woningbouwvereniging. Beide droegen de naam Patrimonium. Een belangrijke rol bij de ontwikkeling van deze organisaties had de predikant Karel Creutzberg. Hij was vooral actief in de achterbuurten van Klarendal. Creutzberg stond aan de wieg van verschillende kapellen, scholen met de Bijbel en zorginstellingen (Diaconessenziekenhuis en Johannastichting). Woningbouwvereniging Patrimonium bouwde in 1916 een complex arbeiderswoningen rondom het Talmaplein. Zes jaar later konden de kinderen daar naar de aan de Vijverlaan geopende Creutzbergschool. De in 1911 overleden dominee Creutzberg kreeg zo een meer dan passend eerbetoon
Het Talmaplein was genoemd naar de ‘rode dominee’ van de Grote of Eusebiuskerk Syb Talma. Na zijn onverwachte verkiezing tot Tweede Kamerlid in 1901 werd hij zeven jaar later minister. Met zijn, voor die tijd vooruitstrevende, sociale wetten was hij de wegbereider voor de naoorlogse verzorgingsstaat.
Rechten
Jan de Vries, CC-BY-NC