Over de Franse school van de heer Luymes: 'Het lokaal is bekrompen en de heer M. Luymes is voor de 20 jongens te zachtzinnig. Op de meisjesafdeling, die onder leiding staat van mevrouw Luymes, zitten 36 meisjes waarvan er 10-16 in de kost zijn. Er zijn drie hulponderwijzeressen. Het schoolgeld bedraagt 200 gulden per jaar.'
In die tijd was het grootste deel van de Harderwijker bevolking arm. Voor de kinderen uit die kringen was de armenschool bedoeld. De 300 tot 500 leerlingen kwamen zeer onregelmatig naar school. Ze konden natuurlijk onmogelijk tegelijk in één lokaal zitten, maar dat gebeurde ook nooit. Vaak moesten ze werken om het lage inkomen van het gezin een beetje aan te vullen. De belangrijkste vakken waren lezen, spellen, cijferen, catechismus en zingen, vooral psalmen.
Naast de Armenschool waren er enkele particuliere scholen, zoals een Franse school voor jongens en één voor meisjes. Dat er zo weinig kinderen op die scholen zaten had alles te maken met het hoge schoolgeld. Er waren niet zoveel families in Harderwijk die tweehonderd gulden schoolgeld per jaar konden betalen. Voor sommige mensen was dat toen een jaarsalaris!
Sinds de Bataafs-Franse tijd waren de scholen in handen van de staat. We zouden nu zeggen dat het allemaal openbare scholen waren. Wie een particuliere school wilde beginnen, mocht dat doen, maar kreeg geen geld van de overheid. Vandaar dat de Franse scholen in Harderwijk een flink schoolgeld moesten vragen om te kunnen bestaan. Talrijke rooms-katholieke en protestantse ouders wilden dat op school aandacht werd besteed aan het christelijk geloof. Dat gebeurde vóór 1800 ook. Toen werden namelijk veel scholen gerund door kerken. De onderwijswet van 1806 schafte dat af. Er was in die wet alleen sprake van het ontwikkelen van maatschappelijke en christelijk deugden. De ouders die hun kinderen christelijk onderwijs wilden geven, moesten eigen scholen stichten, dus feitelijk particuliere scholen. Dat mocht dus wel, maar net als de Franse scholen werden ze niet betaald door de overheid. Omdat veel van die ouders weinig verdienden, brachten ze grote financiële offers om hun kinderen naar zo'n school te kunnen sturen.
Pas in de twintigste eeuw gingen er veel meer kinderen naar school. Op 1 januari 1901 werd in Nederland de leerplicht ingevoerd voor kinderen van zes tot twaalf jaar. In de praktijk gingen de eerste decennia van de vorige eeuw echter nog lang niet alle kinderen regelmatig naar school. Op het platteland bijvoorbeeld werden boerenkinderen op grote schaal ingeschakeld bij het binnenhalen van de oogst. Pas na de Tweede Wereldoorlog werd het normaal dat ieder kind naar school ging. De leeftijd waarop een kind officieel leerplichtig wordt, is in de loop van de tijd verlaagd naar vijf jaar.