Blaasmuziek en Limburg lijken soms haast wel bij elkaar te horen. Luister bijvoorbeeld eens naar het liedje ‘Bloasmeziek’ (1999), waarin zanger en musicus Gé Reinders nostalgisch zijn Limbo-gevoel bezingt. Ook op andere plekken in de wereld wordt er op blaasinstrumenten muziek gemaakt. Bekend zijn, uit Spanje, de Catalaanse en Valenciaanse ‘bandas’. En in Groot-Britannië heb je de ‘colliery bands’, ook wel ‘brass bands’ genoemd omdat ze alleen koperinstrumenten gebruiken. Ook in Nederland zijn er fanfares en harmonieën – binnen en buiten Limburg. Maar het is wel in deze provincie dat de blaasmuziek écht thuis is. Hier bevinden zich de beroemde topharmonieën, vaak twee concurrenten per dorpsgemeenschap. Hier liggen de kweekvijvers van de professionals van de Nederlandse hout- en koperinstrumenten, ook voor de landelijke symfonische orkesten. Niet voor niets dat de makers van de Limburgse musical ‘Dagboek van een herdershond’ (2022-2023) persé een harmonie wilden gebruiken.
Muziek op straat
De oorsprong van dit soort orkesten ligt in de open lucht. Bij het marcheren of bij plechtige optochten vonden de mensen muziek nodig; om van het geheel iets bijzonders te maken en om in de maat te kunnen lopen. Militairen en ook dorps- en stadsschutterijen hadden, naast hun vliegende vaandels (vlaggen die als een wapenschild of uithangbord op een stok omhoog worden gehouden), de slaande trom en de klaroen (blaasinstrument dat lijkt op een trompet). Statige intochten of kerkelijke optochten kregen door zang en muzikale begeleiding iets bijzonders. In de Franse Tijd [venster 27] groeiden die twee naar elkaar toe. Zo werden militaire kapellen een vast onderdeel van parades. Zij speelden loopmarsen die al snel bekend en geliefd werden. En bij begrafenissen klonk nu ook serieuze, langzamere muziek, zoals een treurmars. Loopkapellen maakten graag gebruik van blaasinstrumenten. Die waren voor het spelen tijdens het lopen beter geschikt dan strijkinstrumenten zoals violen, laat staan cello’s. Blaasinstrumenten werden gemoderniseerd toen de kleppen- en ventielenmechaniek tot ontwikkeling kwam in de negentiende eeuw. Nieuwe instrumenten werden geïntroduceerd. Te denken valt daarbij onder meer aan de naar de Belgische instrumentenbouwer Adolphe Sax (1814-1894) vernoemde saxofoon. Daar kon je je pas mee op straat laten horen!
De harmonie van Mheer
In wat we tegenwoordig Limburg noemen, waren al in de negentiende eeuw kerkkoren en schutterijen actief. Zij zorgden voor de muziek tijdens feesten en optochten, zeker in dorpen en steden die niet of niet helemaal vielen onder protestants-Hollands bewind, zoals Thorn, Horst, Roermond, Maastricht, Eijsden en Mheer. De Franse Revolutie had hier een einde aan gemaakt [venster 27]. Maar na 1800, en vooral na de stichting van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden in 1815, konden de mensen zich weer op straat laten horen in optochten en parades. Op andere plaatsen in Nederland gold lange tijd een processieverbod (een ‘processie’ is een plechtige optocht, in het Maasland en Limburg vaak in de context van de katholieke Kerk). Maar in Limburg was dat verbod niet van toepassing. Aanvankelijk was de afbakening tussen (kerk)koor, schutterij en blaasorkest niet strikt. Bovendien was er vaak overlap tussen koren en harmonieën. Een van de eerste harmonieën die daadwerkelijk als zodanig zijn opgericht, is die van Mheer, in 1821. In die tijd waren er in het dorp moeilijkheden met muzikanten die van elders kwamen om de plaatselijke processie te begeleiden. Dan deden de dorpelingen het toch liever zelf.
Vaandels en medailles
In de jaren 1850 nam het verenigingsleven in het Maasland vastere vormen aan. Er was meer vrije tijd, er kwam kunstlicht en de mensen hoefden niet meer vroeg naar bed. Zangkoren, blaasorkesten en schutterijen begonnen op te bloeien. Van hun beschermheren – vaak mensen van adel die een van de vele kastelen in de provincie bewoonden – kregen ze bij speciale gelegenheden indrukwekkende fluwelen vaandels cadeau. In de jaren 1880 werden door al die muziekgezelschappen steeds meer ‘concoursen’ gehouden. Dat waren niet echt wedstrijden, maar eerder festivals waarbij iedereen een herinneringsmedaille ontving en een pluim op de hoed. Iedereen kon op die manier een Eerste Prijs winnen. Veel oude harmonieën en fanfares zijn nu nog steeds trots op hun vaandels en hun collectie van concours- en festivalmedailles. Die zijn tegenwoordig een belangrijke bron van informatie, want de dorpelingen hielden zich destijds niet intensief bezig met het bijhouden van een geschreven administratie. Voor het repertoire maakten de mensen aan het einde van de negentiende eeuw doorgaans gebruik van Belgische of Duitse muziekuitgeverijen. Het populaire genre was ‘licht-klassiek’: aria’s en ouvertures uit operettes, succesnummers uit de salonmuziek, dingen die de mensen gelijk konden mee-neuriën. In technisch opzicht waren dergelijke stukken niet echt moeilijk. Ze waren speelbaar voor orkesten van slechts een twintigtal muzikanten. Muziekscholen bestonden nog niet (oudere muzikanten gaven les aan de jongere), maar de betrokkenheid en toewijding waren des te groter. Daarnaast bleef het muzikaal begeleiden van optochten en dorpskermissen een belangrijke taak.
Typisch Limburgs?
Zeker na het aantreden van koningin Wilhelmina (1880-1962) in 1898 werd die cultuur onderdeel van de uitstraling en identiteit van Limburg, deze op dat moment nog jonge Nederlandse provincie. De gemoedelijkheid en het vermogen om gezellig feest te kunnen vieren: dit werd door velen als iets ‘on-Hollands’ ervaren, en wordt in onze tijd meestal ‘bourgondisch’ genoemd. In de loop van de twintigste eeuw, toen de steden steeds groter werden, gold het dorpsleven van Limburg al snel als een ‘beetje buitenland’. De katholieke Kerk speelde daarop in. Dorpspastoors stimuleerden tradities en traditionele verenigingen zoals schutterijen, fanfares en harmonieën. Ook in de Mijnstreek, waar nieuwe industrieën en nieuwe woonwijken kwamen [venster 42], werd dat traditionele gemeenschapsleven toegejuicht. Rond het midden van de twintigste eeuw hadden uitgerekend de harmonieën rondom de mijnen een uitstekende reputatie. Het is daarom geen toeval dat het Wereld Muziek Concours in 1951 is ontstaan in Kerkrade.
Dubbele agenda
De harmonie van Mheer is tijdens de hele twintigste eeuw die dubbele agenda blijven volgen: aan de ene kant moeilijke muziekwerken spelen en meedoen om de prijzen op concoursen (het peil hiervan is in de loop van die eeuw enorm gestegen), aan de andere kant de dorpstradities (kermissen, processies) blijven ondersteunen. In de jaren 1960 kwam de vereniging ongeschonden door de generatiekloof [venster 52] heen. De langharige rockers onder de Mheerder dorpsjeugd werden eveneens lid. Dankzij beter muziekonderwijs werden ze technisch gezien een stuk vaardiger dan hun voorgangers. In de jaren 1980 en 1990 is het aandeel van vrouwelijke leden gestegen, van pakweg nul tot bijna veertig procent. Tegenwoordig is ongeveer tien procent van de dorpsbewoners lid. Net als in 1900 trouwens, toen het dorp veel kleiner was. En ook in de vergrijzing van Limburg blaast de Mheerder harmonie een toontje mee. Op die manier is de harmonie al twee eeuwen lang een afspiegeling van de Maaslandse en Limburgse vrijetijdscultuur, en is ze voorloper en model van veel andere Limburgse blaasorkesten.