Baron Karel Lodewijk van Keverberg (1768-1841) is een sprekend voorbeeld van een ‘verlicht’ (afgeleid van ‘de Verlichting’) bestuurder met belangstelling voor kunst en cultuur. In 1815 publiceerde hij over de nieuwe grondwet van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden (1815-1839). Toen staatsman Johan Thorbecke (1798-1872) in 1836 bezig was met het ontwerpen van een meer liberale grondwet, die uiteindelijk van kracht werd in 1848, las hij Keverbergs publicatie. Verlichte bestuurders zoals Keverberg pleitten voor een politiek die was gebaseerd op de rede oftewel het verstand. Het gebruik hiervan zou een einde maken aan bijgeloof en leiden tot een beter begrip van de mens en de wereld. Deze mens, zo luidde de gedachte, moest worden bevrijd van de beperkende voorrechten van de adel en de gilden, het ‘barbaarse’ strafrecht en strenge kerkelijke regels.
Ouders en opleiding
Keverberg werd op 14 maart 1768 gedoopt op kasteel Aldengoor in Haelen. Hij was de eerste zoon van Karel Emmanuel van Keverberg en Anna Maria Josepha von Weichs zu Rösberg. De familie van zijn vader woonde al sinds het begin van de zeventiende eeuw in het kerkdorp. Vanaf pakweg 1765 raakte zijn vader betrokken bij Pruisen. Hij werd lid van de Staten en een bestuurscollege van het Pruisische Overkwartier van Gelre, de politieke eenheid die ook bijna het hele huidige ‘Noord-Limburg’ omvatte [venster 27]. Zijn moeder behoorde tot een familie uit de omgeving van Bonn, die nauw verbonden was met het hof aldaar. Beide ouders gingen om met verlichte denkers. Karel Lodewijk leerde vanaf 1780 aan het hof de adellijke omgangsvormen, terwijl hij voor zijn scholing het gymnasium en daarna de universiteit bezocht. Hij studeerde filosofie en rechten aan de universiteit van Bonn, die destijds gold als zeer verlicht. Van 1787 tot 1789 bekwaamde hij zich bovendien in de rechten en de economie aan de eveneens verlichte universiteit van Frankfurt an der Oder – tegenwoordig op de grens met Polen gelegen. Deze universiteit gold als hét opleidingscentrum voor toekomstige ambtenaren in Pruisische dienst. Keverberg was onder meer bevriend met de bekende onderzoekers Alexander en Wilhelm von Humboldt. Via deze broers kwam hij terecht in het sociale leven van Berlijn. Zo was hij te gast in de bekende literaire ‘salon’ (ontmoetingsplaats van culturele elites) van de prominente joodse schrijfster Henriette Herz.
In dienst van Napoleon
Sinds 1789 was Keverberg lid van de Staten van het Pruisische Overkwartier. In die functie hield hij zich bezig met het invoeren van een vrijwillige brandverzekering van gebouwen. Van de Pruisische regering in Berlijn kreeg hij verder de opdracht om een beschrijving van Pruisisch Gelre samen te stellen. Maar voordat hij daaraan serieus kon beginnen, waren in 1794 de Fransen in het land. Het gebied tussen Maas en Rijn werd ingelijfd bij de Franse Republiek [venster 27] en kreeg een indeling in departementen, die weer onderverdeeld waren in arrondissementen. In 1800 werd Keverberg lid van de Algemene Raad (Conseil Général), een belangrijk bestuursorgaan van het departement van de Nedermaas. In 1802-1804 was hij bovendien waarnemend burgemeester van Haelen. Het eerste wat hij deed, was de inwoners aansporen om de geboorte van hun kinderen bij de Burgerlijke Stand aan te geven. Dat deden zij blijkbaar niet. In 1804 werd hij benoemd tot onderprefect van het arrondissement Kleef, waartoe ook ‘Noord-Limburg’ behoorde. Als verlicht bestuurder probeerde hij in deze functie de landbouw, de handel en de industrie te verbeteren. Zijn kwaliteiten kon hij vooral in de praktijk brengen na de grote overstroming van de Rijn in januari 1809, toen dijken moesten worden hersteld en onderdak voor de slachtoffers moest worden gevonden.
Snelle wisselingen
Keverberg werd in 1811 prefect van het departement van de Boveneems, met als hoofdplaats Osnabrück. Van een glanzende carrière kwam het echter niet, aangezien de Fransen in januari 1814 werden verdreven. Toen Willem I in 1815 een rondreis door de nieuwe provincie Limburg [venster 32] maakte, wist Keverberg, die naar Haelen was teruggekeerd, zijn aandacht te trekken door hem een bijna voltooide versie van zijn boekje over de nieuwe grondwet aan te bieden. De koning benoemde hem tot gouverneur van de provincie Antwerpen en twee jaar later tot gouverneur van Oost-Vlaanderen met zetel in Gent. Ook dit ambt bekleedde hij maar kort. In 1819 werd hij namelijk lid van de Raad van State. Keverberg zelf vond dit trouwens geen stap omhoog. In zijn Gentse periode schreef hij een boek over de legende van de Heilige Ursula, met een levensverhaal van Hans Memling en een overzicht van de aan deze schilder toegeschreven kunstwerken. Daarmee heeft Keverberg een belangrijke bijdrage geleverd aan de herwaardering van de zogenaamde Vlaamse Primitieven in de negentiende eeuw.