In de late bronstijd (1100 tot 800 v.Chr.) vestigen de eerste mensen zich op de oeverwallen. Zij hakken open plekken in het bos en bouwen houten boerderijen waar ze met hun dieren onder één dak leven. De bronstijdboeren gebruiken eenvoudige gereedschappen van brons en vuursteen.
In de late ijzertijd (circa 200 v.Chr. tot circa 50 v.Chr.) ligt een aantal nederzettingen verspreid over de stroomruggen. Zij zijn ongeveer één hectare groot en worden omgeven door een greppel. Op het erf staat een aantal boerderijen met wanden van hout, twijgen en lemen daken van stro of riet. Hierin woont één familie samen met het vee. In de nabijheid staat een aantal voorraadschuurtjes op palen. Hierin bewaren de bewoners de voorraden, veilig tegen overstromingen en ongedierte.
De mensen in de nederzettingen verbouwen graan, groente en bonen. Verder hoeden zij varkens, geiten, schapen en gingen ze jagen en vissen.
Tijdens de bouw van Leidsche Rijn zijn bij opgravingen op Wielrevelt (tussen Haarzicht en Haarzuilens), in ’t Weer (De Meern) en in het huidige Máximapark resten gevonden uit de late bronstijd en ijzertijd. De archeologen hebben onder andere beverbotten, bewerkt gewei van edelherten en runderbotten gevonden. Deze spullen hebben de vroege bewoners als afval weggegooid. In Wielrevelt kun je nog zien waar destijds een boerderijtje stond.