Aanvankelijk was het niet makkelijk om alle panden te verhuren. De panden werden bewoond door werkvolk van overal uit het land en voor ongeveer de helft van Duitse afkomst. Het was de periode dat N.V. Philips tot bloei kwam en verlegen zat om glasblazers, elektrotechnici en gereedschapsmakers. Daarnaast waren er wat kleine zelfstandigen, zoals een kleermaker, een verzekeringsagent, een metselaar en een timmerman. Al snel bleek dat de huizen zogenaamde doorstroomhuizen werden. Philips was een sociale werkgever en had voor zijn werknemers een eigen woningstichting opgericht. Deze woningen werden aan hen aangeboden. Hierdoor kwamen de huizen aan de Opwettenseweg voor een deel leeg te staan.
De slechte economische tijd en het niet vlot verlopen van het verhuren, waren voor aannemer Oomen redenen om de woningen in 1933 van de hand te doen. De ’28-woningen’ gingen over naar diverse financiële instellingen, zoals hypotheekbanken en makelaars.
Na WO-II ging het aanmerkelijk beter. Het was het kenmerkende van de na-oorlogse wederopbouwperiode. Veel bewoners met ondernemings- en handelsgeest hadden er vaak nevenberoepen, zoals: fietsenmaker, kapper, schoenmaker, kruidenier of tabakverkoper. Veel huurders kregen de gelegenheid om hun woning te kopen. Sinds de eenentwintigste eeuw zijn de panden voornamelijk in particuliere handen.
Café Smits verdween in 1964 en er ontstond een driehoekig plantsoentje. De nestor van de 28 woningen, Jan Luppens, stelde aan wethouder Bisschops voor om een bank rond een van de lindebomen in het plantsoentje aan te brengen. Dat vond de wethouder een uitstekend idee en die zorgde er voor dat de bank werd aangebracht. Die bank werd een echte ‘buurtbank’. Menigeen heeft zijn verhaal op deze bank verteld. En nog steeds wordt er van de buurtbank gebruik gemaakt.