Woont men voorheen op de hoger gelegen gebieden, na het jaar 1000 verandert dat. Ook de tussenliggende, drassige wildernis wordt ontgonnen. Dat gebeurt systematisch. Voor de ontwatering worden evenwijdige sloten gegraven die tegelijk de grenzen vormen voor langwerpige stukken land: 'hoeven'. Ze zijn precies groot genoeg voor een boer om met zijn gezin van te leven.
In de elfde en twaalfde eeuw worden de polders aan weerzijden van het riviertje De Meer ontgonnen, maar ook de polder Parijs, een deel van Goilberdingen en de polder Pavijen. In deze polder klinkt het nieuwe land al snel na de ontginningen in. De bodem wordt steeds drassiger. Vermoedelijk al vóór 1210 trekken de bewoners weg uit Pavijen .