In 1845 namen de heren van de sociëteit in Velp al het initiatief om de Hoofdstraat met twaalf olielantaarns te verlichten. Dit voor de veiligheid 's avonds op straat. Deze olielantaarns werden na twintig jaar door de gemeente vervangen door gaslampen. Het gas daarvoor werd geleverd door het bedrijf van de Velpernaar D.J.A. Henny. Deze had in 1865 van de gemeente een concessie gekregen voor een fabriek, voor de levering van gas voor de straatverlichting en voor het leggen van gasbuizen in de openbare weg in Velp. Het gas werd destijds ter plaatse uit steenkolen gewonnen en opgeslagen in een gashouder. In 1877 nam de heer Van der Bijll het bedrijf over en breidde hij het in 1911 uit. Daarvoor werd ook in Rheden een gashouder gebouwd waardoor tot in De Steeg gas geleverd kon worden. In 1870 verwierf de heer H.C. van Rossem een concessie voor een gasfabriek en gasverlichting in enkele straten in Dieren. Deze concessie werd in de loop der jaren, met de groei van het dorp mee, verlengd. Na afloop van de concessie in 1917 bood zijn zoon het bedrijf aan de gemeente Rheden te koop aan. De gemeenteraad besloot in december 1917 tot overname van de twee particuliere gasbedrijven in Velp en Dieren. In 1920 werd door het nieuwe gemeentelijke gasbedrijf besloten de productie in Dieren stil te leggen en het dorp vanuit Velp van gas te voorzien. De gasfabricage uit steenkool raakte met de komst van het aardgas, begin jaren zestig, overbodig en gashouders werden gesloopt. Op de plek van fabriek en gashouder in Dieren is het woonwijkje de Prinsenhof ontstaan en in Velp de Velpse Veste.
In 1894 kregen twee Amsterdammers (Van den Broek en Van Barneveld Kooy) van de gemeente Rheden een concessie voor exploitatie van een drinkwatervoorziening. In 1899 werd hiervoor het eerste waterpompstation op de Pinkenberg te Velp officieel geopend. Het bedrijf begon met tweeëndertig aansluitingen. Op 1 mei 1919, toen de concessie afliep en deze door de gemeente werd overgenomen, was het aantal gestegen tot 826. In 1921 werd Laag-Soeren als laatste dorp op de gemeentelijke waterleiding aangesloten.
De eerste elektriciteitcentrales in Nederland waren ook door particulieren gesticht. De stad Nijmegen had in 1886 als eerste een gemeentelijke centrale. De rijksoverheid stelde zich rond 1910 op het standpunt dat de elektriciteitsvoorziening een taak was van de overheid. Op 1 maart 1915 werd door de Staten van Gelderland dan ook de Provinciale Geldersche Elektriciteit Maatschappij (PGEM) opgericht met als doel de elektrificatie van geheel Gelderland. In Rheden werd in 1919 een gemeentelijk elektriciteitsbedrijf opgericht dat begon met de aanleg van een distributienet. Stroom werd ingekocht bij de PGEM. Naast openbare gasverlichting kwam in 1921 de eerste openbare elektrische straatverlichting tot stand. Het elektriciteitsbedrijf was gevestigd in Velp op een terrein aan de Boulevard bij het villapark waar ook de directeur woonde. De hoofdmonteurs en opzichters woonden ernaast aan de Achtsprong. De monteurs werkten in driedelig pak om het bedrijf status te geven en aan te tonen dat elektriciteit schone energie was.
In 1925 aanvaardde de gemeente een aanbod van de PGEM om het gemeentelijk bedrijf over te nemen. Door het streven naar schaalvergroting fuseert in 1986 het Waterleidingbedrijf en het Gasbedrijf van Rheden met de Veluwse Nutsbedrijven (VNB) en vervolgens ontstaat op 1 januari 1994 door fusie van VNB, PGEM en de PEB Friesland, de NV NUON. De watervoorziening wordt onderdeel van NUON-Water. In 2002 wordt dit onderdeel weer afgesplitst en ondergebracht bij Vitens, een maatschappij ontstaan door fusie tussen NUON-water en Waterleidingmaatschappijen Gelderland en Overijssel. NUON wordt in 2009 overgenomen door het Zweedse Vattenfall.
Auteur: Nelleke den Boer-Pinxter