Strijd tegen het water
Niet alleen het noorden van Nederland streed tegen het water. Het noordwesten van de provincie Noord-Brabant was in de vijftiende eeuw door allerlei overstromingen een kustgebied geworden. Door het afgraven van het veen voor turf was het gebied kwetsbaar geworden voor het water. En toen het water kwam, bleef het. Verschillende stormvloeden overspoelden het land, en lieten blijvende sporen na. Een stad als Zevenbergen had daardoor vrijwel directe toegang tot zee. Die liep zelfs bijna tot Heusden.
De verschillende dorpen en steden kwamen op een soort van eilandjes te liggen. In de zestiende eeuw gingen de inwoners de strijd weer aan met het water. Ze begonnen dijken op te werpen om zo grond in te polderen. In de omgeving van Klundert, Standdaarbuiten en Fijnaart vind je polders terug uit die tijd.
Leeghwater in Brabant
De ingenieur Leeghwater heeft ook in Brabant zijn kunstje vertoond. Tijdens de Tachtigjarige Oorlog leek ’s-Hertogenbosch onneembaar. De stad kon de directe omgeving onder water laten lopen (inunderen), en daardoor kon een aanvallend leger moeilijk de stad bereiken. Laat staan lange tijd in de modder en het water een beleg slaan. Leeghwater ontwierp in 1629 een plan om met molens het water weg te pompen. Hoe succesvol dit was, wordt tegenwoordig betwist. Uiteindelijk wist prins Frederik Hendrik de stad uiteindelijk in te nemen. Een groot aantal Bosschenaren ziet dat nog altijd als een bezetting in plaats van een bevrijding.
Dijken als markering van identiteit
Dat de strijd tegen het water deel uit maakt van het zelfbeeld van Nederland, is duidelijk. Maar ook in de afbakening van regionale identiteiten speelt het een rol. In de twintigste eeuw werd “boven de Moerdijk” een populaire uitdrukking om het verschil tussen Noord-Brabant en Holland uit te drukken.