Sinds de Tachtigjarige Oorlog was het katholicisme in Noord-Brabant vrijwel verboden. Het overgrote deel van de bevolking bleef echter katholiek. Napoleon had de katholieken meer vrijheden gegeven, maar echt grote veranderingen kwamen pas met de invoering van de grondwet.
Hierin werden nadrukkelijk ‘grondrechten’ gedefinieerd, zoals de vrijheid van godsdienst. Katholieken volden zich steeds minder achtergesteld en gingen meer en meer hun plaats in de samenleving opeisen.
Door de liberale grondwet van 1848 kwam er vrijheid van vereniging en vergadering, ook voor de katholieken. Dat betekende dat ze weer bisschoppen mochten hebben. Dit herstel van de bisschoppelijke hiërarchie schoot bij veel protestanten in het verkeerde keelgat, want het werd gezien als een schending van het protestantse karakter van Nederland. Een stroom van antikatholieke brochures en pamfletten kwam op gaan, maar het mocht niet baten. In 1853 kwamen de bisschoppen terug. Joannes van Hooydonck werd de bisschop van Breda, en Joannes Zwijsen de bisschop van ‘s-Hertogenbosch.
Het katholicisme bloeide als nooit te voren. Kerken en kloosters schoten als paddenstoelen uit de grond, en de congregaties speelde een rol in de missie en het onderwijs.