Essen zijn kenmerkende landschapselementen in het Overijsselse Vechtgebied. In Dalfsen treffen we langs de Vecht elf van deze essen aan. Het zijn de Ankummer Es, Gerner Es, Oosterdalfser Es, Welsummer Es, Oudleusener Es, de Holt Es, Lenther Es met Achter Es, Emmer Es, Millinger Es, Rechterense Es of het Hoge Loo en de Hessemer Es. Door het meanderen van de Vecht en de sterk wisselende waterstanden in de seizoenen tijdens de ijstijd werd bij elke buitenbocht tijdens hoog water zand op de oevers gespoeld, het ene moment links, dan even verder weer rechts. In de drogere perioden werden deze zandpartijen door de wind aan elkaar geblazen tot rivierduinen. Deze glooiende rivierduinen, die eeuwenlang door water en wind gevormd waren, lagen als een kralensnoer langs de beide oevers van de Vecht. Zij vormden als het ware natuurlijke dijken.
Nederzettingen
Het waren tegelijk ook de plaatsen waar in de prehistorie de eerste bewoners van het Vechtdal zich vestigden. Zij kozen voor een hoogte in de directe omgeving van het water. De latere vaste bewoners ‒ de eerste boeren ‒ legden op deze bewoonde hoogten hun akkers aan. Hier langs de Vecht worden dat essen genoemd. In andere delen van de provincie komt men ook het woord enken tegen. Vanaf 4.000 v. Chr. tot omstreeks 400 na Chr. hebben hier verschillende Germaanse stammen in familieverband geleefd. Omstreeks 700 na Chr., na 3 duistere eeuwen waar we weinig van weten, ontstonden er opnieuw nederzettingen. Deze werden niet op de es, maar tegen de es gesitueerd. Uit deze nederzettingen zijn later de hedendaagse buurschappen en het dorp Dalfsen ontstaan.
Akkergronden
De akkergronden kwamen op de es. Het lager gelegen land tussen de es en de Vecht werd gebruikt voor het vee. De achterliggende verder van de Vecht af gelegen woeste gronden werden gemeenschappelijk gebruikt als hooiland, om schapen te laten grazen, turf en heideplaggen te steken en hout te winnen. De schaapskudden die overdag op de heide verbleven, werden 's nachts in een schaapskooi gedreven. De bodem van de schaapskooi was voorzien van een laag heideplaggen, die de boer op het heideveld had gestoken. De schapenmest vermengde zich met de heideplaggen. Dit was een uitstekend mengsel om de akkers te bemesten. Door die bemesting werd de es jaarlijks gemiddeld met één millimeter opgehoogd. Het lijkt niet veel, maar na honderden jaren kan dat een verhoging geven van enkele decimeters tot een meter.
Geschiedenisboek
Deze minieme jaarlijkse ophoging zorgde er ook voor dat de sporen van de bewoners van eeuwen daarvóór door bewerking van de akkers niet uitgewist werden, maar juist bewaard bleven. De onderliggende grondlagen bleven door latere agrarische activiteiten onaangeroerd. Bijna elke verhoogde es bevat een chronologische volgorde van bewoningssporen. Als bladzijden in een boek liggen daar nu nog de aardlagen, ongeschonden onder de glooiende essen met aardappelen, graan, gras of mais. In de luwte van de es ligt de buurschap of het gehucht met dezelfde naam verscholen onder de kruinen van de eiken. Zo blijkt dat de akkerbouwers vanaf omstreeks 4.000 v. Chr. tot heden ongemerkt hun eigen geschiedenisboekje hebben geschreven en nagelaten, met daarin een schat aan gegevens. Het is een door de mens en natuur geschreven prehistorisch boek dat ons veel kan vertellen over een ver verleden. Zo bevat elke es zijn eigen kostbare en kwetsbare verhaal. Van elke es is er maar één. Na de komst van de kunstmest in de 19de eeuw kwam er een eind aan de groei van de essen.