Bleef het bij het stelen van wat appels en peren uit de boomgaard van de buren, of was er meer? Ook in een klein dorp als Heino moeten mensen zich aan de wet houden. De "grote misdaad" ging aan het dorp voorbij, maar toch hadden de veldwachters genoeg werk omhanden. We volgen onder andere de belevenissen van Jacob Mulder, "zomaar" een Heinose veldwachter uit de 19de eeuw.
Van de Middeleeuwen tot ver in de 19de eeuw kwam het gevaar eerder van buiten dan van binnen. Tijdens de Tachtigjarige Oorlog bijvoorbeeld maakten losgeslagen soldaten van het Staatse of het Spaanse leger regelmatig het platteland rondom Heino onveilig. Ze waren uit op eten en drinken, voor zichzelf en voor hun paarden. Maar ook in vredestijd was er onrust. Uit nood geboren stroopten zwervers en bedelaars het platteland af, ook al op zoek naar eten, kleren of onderdak. Dorpen zoals Heino stelden zogenoemde armenjagers aan om landloperij en bedelarij te bestrijden. Ze mochten "quaat volk" zo nodig met geweld het dorp uitzetten, zonder daarvoor strafbaar te worden gesteld. Het leverde de armjagers f 3,− per week op en om de 2 jaar een nieuwe "rok" (jas).
Tot de Franse tijd (1795-1813) was er geen landelijk beleid voor zaken van orde en veiligheid. Steden en dorpen stelden grotendeels zelf hun eigen regels vast. Maar toen ons land in 1810 door Napoleon werd ingelijfd bij het keizerrijk Frankrijk, werd de politieorganisatie gecentraliseerd naar Frans model. Het platteland werd voortaan beveiligd door de "police rurale", bestaande uit "forestiers" (boswachters) en "garde-champêtres" (veldwachters). En zo kreeg ook Heino zijn eerste gemeenteveldwachter. Zijn taak kwam er kort gezegd op neer de eigendommen van de Heinoërs en de "voortbrengselen der oogst" te beschermen.
Ondanks de landelijke wet- en regelgeving bleven de plaatselijke besturen maar al te vaak een eigen beleid voeren. Wellicht ook in Heino. Want op 14 december 1833 tikte de gouverneur van de provincie Overijssel het gemeentebestuur van Heino op de vingers wegens de geconstateerde "ongelijkvormigheid in de verrigtingen der Veldwachters". Hij verzocht een nauwkeurige opgave over de functionering, kleding en bewapening.
Heino had in die tijd één veldwachter, de 46-jarige Gerrit Huisman. Zijn jaarlijkse bezoldiging bedroeg f 156,‒. Dat wil zeggen hetzelfde bedrag van f 3,− per week dat de vroegere armjagers ook al ontvingen. Het is een teken dat het beroep in die tijd niet hoog in aanzien stond. Wel kreeg hij van de gemeente nog een jas, een buis, een vest, een broek, een onderbroek en bewapening. Deze bestond uit een bus (een jachtgeweer) en een sabel.
Tijdens een personeelsbeoordeling meldde de burgemeester dat hij in Huisman "geen buitengewone capaciteit" herkende, maar dat deze verder geen reden tot klachten gaf. Minder enthousiast zal de burgemeester zijn geweest over Roelof Vosjan, veldwachter van Heino tussen 1861 en 1875. Deze zou, tijdens een onderzoek naar de diefstal van een bijenkorf, in een kroeg acht borrels in 1 uur tijd hebben genuttigd, en bovendien hebben geddreigd dat hij de kroegbaas zou slaan en overhoop steken!
Soms was het nodig iemand in "verzekerde bewaring" te stellen. De gevangenen werden dan opgeborgen in het hok onder de toren van de Nederlands Hervormde Kerk.
De burgemeester van Heino noteerde als hoofd van de politie in een brievenboek de activiteiten van de achtereenvolgende veldwachters. Het lijkt erop dat de ordebewaarders alleen hoefden op te treden voor lichte vergrijpen. We lezen onder andere over de inbraak in het stationsgebouw, waarbij de buit van de inbreker beperkt bleef tot 74 cent: 23 postzegels van 3 cent en 1 van 5 cent. Ook het proces-verbaal tegen een boer klinkt niet al te ernstig. Het gaat om een klacht wegens "het laten loopen van niet uitvliegend pluimgedierte (kippen) op een anders behorende grond". Maar mishandelingen, vechtpartijen en openbare dronkenschap kwamen ook voor.
Net als de vroegere armjagers hadden de veldwachters heel wat te stellen met zwerfvolk. Zo deed veldwachter Jacob Mulder in 1900 aangifte van het overlijden van een onbekende zwerver. Bij gebrek aan een naam beschreef Mulder het uiterlijk van de man: "een grijze volle baard, donkerblond, geen knevel, oogen donkerblauw, met het uiterlijk van een werkman of polderwerker, tamelijk forsch gebouwd."
Veldwachter Mulder werd op 17 maart 1883 aangesteld door de Commissaris des Konings, met "een traktement van f 300,− benevens vrije bovenkleding tot f 40,−". Voor deze beloning moest hij bovendien werken als gemeenteveldwachter voor de gemeenten Dalfsen, Zwollerkerspel, Wijhe en Raalte. Op de foto heeft Mulder als hoofdbedekking een helm waarop het staatswapen in de vroege vorm (1851-1907) met de tenantleeuwen en face voorkomt. Mulder overleed te Heino op 30 april 1916. Zijn zoon Willem Franciscus, die hem enkele jaren later opvolgde, was de laatste gemeenteveldwachter in Heino.
Op last van de Duitse bezettingsmacht werd de functie gemeenteveldwachter per 1 december 1942 opgeheven. De veldwachters werden opgevolgd door politieagenten. Heino valt tegenwoordig onder de Politie IJsselland, die in Raalte een teambureau Salland heeft voor de kernen Heino, Olst, Wijhe en Raalte. Het politiebureau in Heino is gesloten.