Van Clovis tot Karel de Grote

(466 – 748)

Clovis was de eerste Frankische koning die zich, rond het jaar 500, tot het christendom liet bekeren. De eerste jaren na de dood van Clovis bleef het Frankische rijk een belangrijke macht. Aanvankelijk werd het rijk nog uitgebreid, maar spoedig ging de eenheid verloren. Dit kwam omdat het bij de Franken de gewoonte was dat een erfenis tussen alle zoons werd verdeeld. Dit gold ook voor het rijk. Vaak bestreden de verschillende erfgenamen elkaar. In deze tijd, toen vaak zwakke koningen uit de familie der Merovingen regeerden, kwam de hofmeier (de leider van de koninklijke hofhouding) op de voorgrond. Tegen het einde van de 7de eeuw was Pippijn (de Middelste) hofmeier in het gehele Frankische gebied.
Pippijn versloeg de Friese koning Radbod, die in een groot deel van het tegenwoordige Nederland regeerde. Pippijn zorgde ervoor dat de bisschopszetel van Willibrord in Utrecht werd gevestigd. De afstammelingen van Pippijn zijn later vernoemd naar het beroemdste lid Karel de Grote: de Karolingen.
De Karolingische hofmeiers bevorderden de eenheid van het rijk, steunden de christelijke zending (dit kwam ook de uitbreiding van de Frankische invloed ten goede), hielden de moslims tegen en voerden het leenstelsel in. In 732 behaalde Karei Martel, de zoon van Pippijn de Middelste een grote overwinning op de moslims.

Karel Martel spoorde Frankische edelen aan hem in de strijd tegen de Moren te helpen met ruiterdienst. Geld om deze edelen te belonen, was er niet. Daarom beloonde hij hen met het in bruikleen (feodum) geven van land. De opbrengst van dat land was de beloning; het land zelf bleef koninklijk eigendom. Ook gaf Karel wel land van de kerk in leen, maar daarvoor moest dan 10% van de opbrengst (tienden) worden betaald aan de kerk. Karel Martel wilde ook voor de toekomst zeker zijn van de trouw van zijn dienaren. Hij maakte daartoe gebruik van een oude gewoonte, die zowel bij Germanen als bij Galliërs voorkwam, waarbij persoonlijke trouw beloofd werd.

Een aanzienlijk man nam dan een volgeling in bescherming en deze beloofde levenslange trouwe dienst. Trouwbreuk werd beschouwd als een grote zonde.

Bij het in leen geven van een gebied werden gever en ontvanger voor de toekomst leenheer en leenman met de bijkomende verplichtingen. De leenman kon ook weer leen uitgeven aan achterleenmannen, enz. Bij een sterfgeval moesten de erfgenamen opnieuw de belofte van trouw afleggen.

De zoon van Karel Martel, Pippijn de Jongste, wilde niet alleen de koningsmacht uitoefenen, maar ook in naam koning zijn. Hij wilde een eind maken aan de heerschappij der Merovingen. Met steun van de paus lukte hem dit: deze was van mening, „dat het beter was, dat hij die de macht had koning genoemd werd, dan hij die geen koninklijke macht bezat". In 1752 werd Pippijn door de Frankische edelen tot koning gekozen. Het koningschap kreeg bijzondere wijding, doordat de paus zelf hem met heilige olie zalfde. Pippijn hielp op zijn beurt de paus, toen die door de Langobarden werd bedreigd.

De Longobarden wilden Italië in hun macht brengen, in het bijzonder Rome. Het gebied om Rome, dat de Langobarden reeds hadden veroverd, werd hun door Pippijn ontnomen en aan de paus teruggegeven. Het vormde voortaan de Kerkelijke Staat die door de paus werd bestuurd. Ook in Frankrijk zelf maakte Pippijn zich voor de kerk verdienstelijk. Met behulp van Bonifatius voerde hij een hervorming van de Frankische kerk door. In de tijden van verwarring hielden niet alle geestelijken zich aan de voorschriften, maar Pippijn en Bonifatius benoemden goede bisschoppen en abten.