Val van de Berlijnse muur

Een nieuwe wereldorde

De bestaande internationale structuren met betrekking tot ontwikkelingssamenwerking werden in 1989 opgeschud door de val van de Berlijnse muur. Dit zorgde voor een nieuwe wereldorde waarbij een nieuw beleid nodig was voor ontwikkelingshulp.

De Koude Oorlog
In Europa waren de grenzen tussen Oost en West altijd duidelijk geweest ten tijde van de Koude Oorlog, maar ook in de ‘Derde Wereld’ was deze tweedeling zichtbaar. De Derde Wereld werd tijdens de Koude Oorlog als term gebruikt voor landen die niet tot de Westerse landen (Eerste Wereld) of de Sovjet Unie (Tweede Wereld) behoorden. Zowel Oost als West probeerden zoveel mogelijk invloed te verwerven in de Derde Wereld. Dit bleek ingewikkeld, omdat veel landen regelmatig van loyaliteit veranderen. 

De Sovjet Unie gebruikten hun anti-kolonialisme standpunt om landen over de streep te trekken. In deze periode streden immers veel (toenmalig) koloniën voor hun onafhankelijkheid. Daarnaast bleek de vaak precaire sociaal-economische situatie in veel landen een voedingsbodem voor radicale ideeën. Het Westen probeerde bondgenoten te vinden door het bieden van economische steun in de vorm van handelsconcessies, leningen en ontwikkelingshulp. Dit alles om te voorkomen dat de sociaal-economische situatie zo slecht werd, dat links radicale ideeën de overhand zouden krijgen. 

Nadat de VS zich had teruggetrokken uit de Vietnam-oorlog, hielden de Westerse landen zich een tijdje op de achtergrond. Dit veranderde echter in de jaren tachtig, toen de VS besloot om weer de leiding te nemen onder de Westerse landen. Dit bracht sneller dan verwacht veel succes. Gorbatsjov besloot om vanaf 1986, mede gedwongen door economische problemen, te beginnen aan een strategische terugtocht door de Sovjet Unie. Eerst trok de Sovjet Unie zich terug uit conflicten in de Derde Wereld, om vervolgens ook veel Oost-Europese landen los te laten.  

De val van de Berlijnse muur
Door de val van de Berlijnse uur in 1989 trokken Oost- en West-Europa weer naar elkaar toe. Oost-Europese economieën stelden zich open voor marktdenken. Mensenrechten en vertegenwoordigende democratie werden gezien als dé maatstaven in dit nieuwe Europa. Met het vallen van de muur, verdween ook de term ‘Derde Wereld’. Ondanks deze term, waren de banden tussen deze ‘Derde wereldlanden’ niet diep. De gemeenschappelijke overeenkomsten waren meestal alleen gebaseerd op de Koude Oorlog en (neo-)kolonialisme. 

Hulp voor Oost-Europa
Het bleek dat de situatie in de voormalig Sovjet Unie een stuk slechter was dan gedacht. Veel mensen leefden in armoede en hadden weinig tot geen toegang tot sociale voorzieningen vanwege corruptie. De vraag rees of Oost-Europa zelf ontwikkelingshulp nodig had. Er werd ook zeker hulp geboden, maar voor Nederland viel (financiële) steun aan Oost-Europa in ieder geval niet onder ontwikkelingshulp. Dit kwam doordat voor Nederland ontwikkelingshulp gelijk stond aan armoedebestrijding. De hulp die geboden werd aan Oost-Europa kwam voornamelijk voort uit veiligheidspolitieke en andere buitenlands-politieke motieven met hoop op een verenigd Europa. Er zaten dan ook een aantal voorwaarden verbonden aan deze hulp. Landen moesten: 

  • op weg zijn naar een pluralistische democratie
  • respect hebben voor de mensenrechten
  • een markteconomie hebben (of hieraan werken).

Veel Oost-Europese landen kenden economische tegenslagen wat zorgde voor kans op destabilisatie, zowel binnen deze landen als binnen Europa. Hiermee kwamen de motieven voor Nederland om hulp te bieden aan Oost-Europa sterk in de buurt van de hulp die werd geboden aan de Derde Wereld ten tijde van de Koude Oorlog. 

De politieke en economische herstructureringsprocessen koste Oost-Europa veel geld, wat weer ten koste ging van de hulp die ze normaal gaven aan ontwikkelingslanden. Oost-Europa was namelijk altijd een substantiële bron van hulp. Om deze reden werd het (trilaterale) programma West-Oost-Zuid geïntroduceerd om de negatieve gevolgen op te vangen voor landen die in grote mate afhankelijk waren van Oost-Europese hulp. 

Nederland werkte ook mee aan internationale initiatieven om Oost-Europese landen te stimuleren in hun ontwikkeling na de val van de Berlijnse muur. In 1991 werd de European Bank for Reconstruction and Development (EBRD) opgericht. Bekijk hier de NICC-tijdlijn over Nederland en de EBRD. 

Mondialisering
Begin jaren negentig verwachtte de Nederlandse regering dat er minder bemoeienis zou zijn met de ‘Derde Wereld’, omdat het Oost versus West motief niet of minder van belang was. Deelname aan de wereldhandel en economische modernisering zou van groter belang zijn dan de oude politieke scheidslijnen. De mondialisering van economische activiteiten ervoor dat nationale grenzen steeds meer vervaagden, waardoor landen soms juist afhankelijker van elkaar werden. Kapitaal, kennis en arbeid werden steeds mobieler. 

Desondanks bestond de angst dat ontwikkelingslanden meer geïsoleerd zouden raken indien ze achterbleven in hun economische ontwikkeling. Doordat hun politiek belang was afgenomen waren ontwikkelingslanden na het beëindigen van de Koude Oorlog ook veel meer op zichzelf aangewezen. Deze isolering van de rest van de wereld kon zorgen voor spanningen en het ontstaan van nieuwe (etnische) conflicten of terroristische activiteiten. Multilaterale samenwerking werd hierbij gezien als oplossing, met daarin een hoofdrol voor de VN.

Nota:

  • Een wereld in geschil: De grenzen van ontwikkelingssamenwerking verkend, J.P. Pronk (1993): Collectie NICC, n. A02992

Bronnen: 

Extra: