Hallenhuisboerderij

Naar alle waarschijnlijkheid heeft boerderij de Nijsinck zich ontwikkeld vanuit een hallenhuisboerderij van het langsdeeltype tot een T-boerderij. Van oorsprong is een hallenboerderij een lang gestrekt, driebeukig gebouw met de deel in het midden en de stallen aan weerszijden. Typisch voor het hallenhuis is het ankerbalkgebint. De boerderijen waren ooit allemaal met stro of riet gedekt en hadden lemen vakwerkwanden. Verstening van de muren en opkomst van de dakpan is een ontwikkeling van de laatste paar eeuwen, toen de welvaart op het platteland steeg.
De Nijsinck was een boerderij met een middenlangsdeel, een type dat met name voorkomt in Overijssel, Gelderland, Utrecht, Zuid-Holland, Zuidoost-Friesland, Oost-Brabant en Noord-Limburg. De grote deuren waardoor de oogst vroeger werd binnengereden, bevond zich in de achtergevel van de boerderij.
In het voorste gedeelte bevond zich het woongedeelte, daarachter de deel met de stallen, dat van het voorhuis was afgescheiden door een brandmuur. Boven de deel was de hooiopslag, dat door het hooiluik naar binnen werd gebracht. Het hooi kon van boven de deel makkelijk in de stallen aan weerszijden van de deel worden gelegd. Het vee stond in de buitenstijlruimte, met de koppen naar de deel en met hun achterkant naar de buitenmuur, zodat hier ook de mestgroep te vinden was.

Een hallenhuisboerderij werd ook wel Saksische boerderij genoemd omdat een verband verondersteld werd tussen de Saksen en de ontwikkeling van dit boerderijtype. Onderzoek eeft echter laten zien dat dit niet klopt. Tussen de ontwikkeling van dit type boerderij (in de late middeleeuwen en vroegmoderne tijd) en het bestaan van de Saksen (in de vroege middeleeuwen en eerder) zit vele honderden jaren.

In het hallenhuis werd de oogst oorspronkelijk op de zolderbalken bewaard. De meest gebruikte gebintconstructie was sinds de vijftiende of zestiende eeuw het ankerbalkgebint. Daarbij werden de uiteinden van de zolderbalken iets verlaagd tussen de standers aangebracht. Hun uiteinden staken door de stijlen en werden met houten wiggen verankerd. Daardoor werd de zolderruimte groter en kon men - door de afstand tussen de stijlen te vergroten - spaarzamer met het beschikbare bouwmateriaal omgaan.