Rederijkers zijn welgestelde, ontwikkelde burgers die zich als hobby met dichtkunst, toneel en muziek bezighouden. Het woord ‘rederijker’ is afkomstig van het Franse woord ‘rhétoriqueur’; ‘hij die de retorica (welsprekendheid) beoefent’.
Een groep rederijkers verenigt zich in een ‘kamer’. Elke kamer heeft een lijfspreuk en een blazoen, een soort wapenschild. Vanaf het begin van de vijftiende eeuw zien we al rederijkersgroepen in Vlaanderen ontstaan. En daar blijft het niet bij.
Op een gegeven moment hebben de meeste steden en zelfs de kleinste dorpjes in het westen en zuiden van Nederland een eigen rederijkerskamer, een ‘camere van rhetorike’.
Beroemde rederijkers die wij ook nu nog allemaal kennen zijn Bredero, Hooft en Vondel.
D’ Akerboom
In 1514 vormt een groep Vlaardingse rederijkers een kamer die zich d’ Akerboom (eikenboom) noemt. De plek waar ze in die eerste periode samenkomen, is helaas niet bekend. Ze voorzien hun kamer van een lijfspreuk en een blazoen, een ruitvormig, beschilderd wapenschild (zie ‘Blazoenen’). In het ovaal zien we Jezus aan het kruis tegen een eikenboom. Eronder een lint met het motto ‘Ansiet Lieft’: 'Zie de liefdadigheid'. In de rand rond het ovaal staan de woorden ‘’T Akerboompje tot Vlaerding’.
Het gezelschap bestaat uit goed bij kas zittende mannen van enig aanzien. Vrouwen komen er alleen aan te pas in een dienende rol.
Eens in de zoveel weken komen de heren bij elkaar om hun gedichten aan elkaar voor te dragen, muziek te maken en toneelstukken (zinnespelen) te schrijven. En, niet onbelangrijk, hierbij doen ze zich overvloedig tegoed aan drank en spijzen waardoor ze zelfs een bijnaam krijgen: 'kannenkijkers'.
Refreinfeesten en wedstrijden
Oefening baart kunst en dat willen de rederijkers laten zien ook! Regelmatig maken ze met hun boertige, vaak platvloerse toneelstukken het gewone volk aan het lachen op kermissen en andere lokale festiviteiten.
In hun gedichten nemen ze tijdens refreinfeesten (optredens zonder wedstrijdelement) in de zestiende een zeventiende eeuw maar al te graag de politiek, maatschappij en kerk onder de loep. Daar is in die roerige periode dan ook meer dan genoeg over te schrijven!
Het land, de Republiek Holland, zit middenin de Tachtigjarige Oorlog, de leiders ervan liggen met elkaar overhoop en in de kerk is het ook al geen koek en ei.
Af en toe organiseren de rederijkerskamers wedstrijden, zogenaamde landjuwelen. Hiervoor nodigen ze een aantal rederijkerskamers uit de omgeving uit. D’ Akerboom heeft er aan vele deelgenomen en evenzovele prijzen in de wacht gesleept.
In 1606 vindt in het najaar een groot landjuweel plaats in Haarlem. De rederijkers van de Vlaardingse Akerboom moeten het verst hiervoor reizen en veroveren hierdoor de prijs die eraan verbonden is, een zilveren beker.
Vlaardings landjuweel
In 1616 organiseert 'd Akerboom zelf een groot landjuweel (zie ‘Het Vlaardings landjuweel van 1616’). Maar liefst vijftien rederijkerskamers uit de wijde omgeving schrijven zich ervoor in nadat ze de uitnodiging, de ‘caerte’, aan het begin van het jaar hebben ontvangen. Het feest begint op 10 juli en zal zeven dagen duren. Volgens de overlevering is het ‘een der memorabelste feesten’ in Holland.
In 1617 verschijnt het boek 'Vlaerdings Redenrijck-bergh met middelen beplant. Die noodigh sijn 't Gemeen en voorderlijck het Landt'.
Hierin zijn alle voorgedragen dichtwerken te vinden evenals de prijswinnende kamers. De door de rederijkerskamers als dank achtergelaten blazoenen zijn als illustratie erin opgenomen.
Vele decennia later organiseert d’ Akerboom nog twee landjuwelen, in 1680 en in 1706. In 1680 doen de kamers uit Schipluiden, Monster, Katwijk aan Zee, Katwijk aan de Rijn, Kethel en Berkel mee, de kleinere plaatsen dus. Wie hun intree maakten in 1706 weten we helaas niet. Over dit landjuweel is niets bekend.
Langzamerhand nemen de activiteiten van de kamer af en in 1749 wordt
d’ Akerboom opgeheven.