Eeuwig recht van `op- en aanwas'
De Kampereilanden
In het jaar 1363 schonk bisschop Jan van Arkel, landsheer van het Oversticht, aan de stad Kampen "de eilanden, die het dichtst bij de stad gelegen zijn, en het land ¬waarop gras groeit voor zover dat een halve voet boven gemiddeld hoogwater ligt, ter gezamenlijke grootte van dertig hoeven". Deze gift, omgerekend ongeveer 500 ha groot, werd natuurlijk niet zomaar gedaan. De stad had deze bedongen tegen inlevering van zijn aanspraken op de veenontginning Mastenbroek, die op dat moment onder de omliggende steden en dorpen werd verdeeld. De toedeling van de eilanden vormde het sluitstuk van een reeks van schenkingen door de landsheer. Daarmee had Kampen een positie opgebouwd die geen enkele laatmiddeleeuwse handelsstad bezat, namelijk de volledige beheersing van een riviermond in al zijn territoriale, juridische en economische aspecten.
Kampereiland
Aanvankelijk waren de opwassen onbewoond en werden ze als weidegrond aan burgers van de stad in pacht gegeven. Vanaf de late 15de, vroege 16de eeuw worden eerste pachtboerderijen op terpen op het Kampereiland gebouwd.
De sedimentatie leidde in de 17de en 18de eeuw tot een verdere aanwas, waardoor de pachtopbrengsten van de erven stegen, maar de visserij in de verlandende rivierarmen grotendeels teloorging. Financieel gezien was deze ecologische omslag niet ongunstig. Al in het begin van de 18de eeuw waren de inkomsten uit de verpachte gronden ongeveer even hoog als die van de stedelijke belastingen en accijnzen tezamen. Nog lang ging de mare rond dat je in Kampen vanwege deze stedelijke rijkdom geen belasting hoefde te betalen, wat overigens niet waar was.