Bij de grote grondwetsherziening (1848) werd het directe kiesrecht ingevoerd. Dit hield in dat de leden van de Tweede Kamer vanaf dat moment rechtstreeks werden gekozen door de burgers. Het betrof echter niet alle burgers. Alleen mannen van vierentwintig jaar en ouder mochten stemmen. Niet alle mannen hadden stemrecht. Aan het stemrecht waren voorwaarden verbonden. Zo moesten de mannen belasting betalen (zoals grondbelasting en personele belasting), gehuwd zijn en beschikken over burgerlijke rechten en burgerschapsrechten. Op grond van dit kiesrecht had slechts 11 procent van de mannelijke inwoners van 23 jaar en ouder kiesrecht. Dit is dus maar een klein percentage van de mannen. Toen in 1866 de belastingen werden verlaagd, werd dit percentage nog kleiner.
Uiteindelijk werden er verschillende voorstellen gedaan om de census te verlagen, zodat meer mannen kiesrecht kregen. Deze voorstellen sneuvelden. In 1887 kwam vervolgens het caouchouc-artikel in de Grondwet. Caouchouc is het Franse woord voor rubber. Een eigenschap van rubber is dat het buigzaam en flexibel is. Dat paste goed bij de nieuwe wet, want deze hield in dat meer mannen kiesrecht kregen, indien zij geschikt waren en over maatschappelijke welstand beschikten. Een voorbeeld is dat mannen die huur betaalden nu mochten stemmen.
De wet werd daarna nog verschillende keren aangepast. In 1917 kregen alle mannen van 25 jaar en ouder kiesrecht en in 1919 kregen de vrouwen ook kiesrecht. In 1972 werd de leeftijd om te stemmen teruggebracht naar 18 jaar.