Little Londen
Rotterdam kreeg in de 17e eeuw de bijnaam ‘Little Londen’ vanwege het grote aantal Engelse kooplieden in de stad. Veel van hen waren quakers, christenen met een eigen geloofsopvatting. In Engeland zetten vooral quakers zich in voor de afschaffing van slavernij. Dat lukte daar in 1833. Deze zogenoemde abolitionisten probeerden ook andere landen zover te krijgen. In 1840 vroegen ze aan koning Willem II om de slaafgemaakten in de Nederlandse koloniën te bevrijden. De koning weigerde om zelfs maar het verzoek in ontvangst te nemen. Die weigering gaf de aanzet tot een brede Nederlandse abolitionistische beweging. In Rotterdam was die beweging sterker dan in andere steden, omdat hier protestantse christenen samenwerkten met liberalen. Bij andere onderwerpen stonden die partijen meestal lijnrecht tegenover elkaar.
Brief aan de koning
In 1840 richtte een groep vrouwen het ‘Ladies Antislavery Committee’ op. De Engelse naam verwees naar de Britse achtergrond van ongeveer een kwart van de dames zelf of van hun echtgenoot. Dit comité bood koning Willem II een petitie aan, met het verzoek om de slavernij zo spoedig mogelijk en totaal af te schaffen. Daarbij vroegen ze de koning ‘nederig’ om medewerking. Want, zo schreven ze, ‘zonder zijn vrijheid is een mens niet meer dan een bloot werktuig en bovendien staat het slavernijsysteem de verspreiding van het christendom in de weg’. Bovenal pleitten ze voor de bevrijding van slaafgemaakte vrouwen. Daarmee vroegen ze indirect ook aandacht voor hun eigen emancipatie.
Dat zijn mijn zaken…
De actie van deze Rotterdamse vrouwen was ongehoord. In die tijd mochten vrouwen niet eens deelnemen aan vergaderingen met mannen en nu richtten ze zomaar rechtstreeks het woord tot de koning. Willem II keek daar dan ook vreemd van op en was ‘not amused’.
Bankier en abolitionist
Een bijzondere rol in de abolitionistische beweging speelde de Rotterdammer Willem Cornelis Mees, advocaat en leraar handelswetenschappen. Hij was een uitgesproken tegenstander van de slavernij. Vanaf 1840 blies hij de ingedutte anti-slavernijbeweging nieuw leven in. Hij werd lid van het Rotterdamsch Comité tegen slavernij en ondertekende, samen met 125.361 medestanders, in 1842 een nieuwe oproep aan Koning Willem II om de slavernij af te schaffen. De koning beloofde dat in de toekomst te zullen doen. Met die vage toezegging namen de meeste abolitionisten genoegen.
Uiteindelijk besloot de Tweede Kamer in 1862, na jarenlange debatten, dat de slavernij op 1 juli 1863 zou worden afgeschaft.