Na het dorsen gingen de arbeiders naar de boerderij voor stokvis met aardappelen en rijstebrij met bruine suiker na.
Het graan werd eind juli geoogst. Bij goed weer gaat het graan een paar dagen na de oogst naar huis. De laatste korenvracht werd met een groene tak versierd die volgens gebruik natgegooid moest worden. Dat was de taak van de meid, en als het haar niet lukte voerman dan wel tak nat te gooien was het de taak van de boer om alle helpers te trakteren op sterke drank.
Na het dorsen was er een feestelijke dag. Als men aan het dorsen van het laatste garf toe dan werd die niet gedorst maar mee het huis in genomen en op tafels, stoelen en muren geslagen. Daarbij werd een borrel geschonken en de vrouw moest dan voor iedereen, ook de arbeiders, die normaal voor eten naar huis gingen, pannenkoeken bakken. Daar zat wel eens spek in en ze werden gegeten met stroop. Er was competitie over wie het meeste pannenkoeken kon eten en de avond werd afgesloten met nog een borrel van de boer.
De aardappeloogst vond plaats in september, en de viering die hierbij hoorde is voor het eind van de achttiende eeuw ontstaan. Soms werd er wittebrood met kaas en chocolademelk geserveerd, soms zoete koffie (met stroop en kaneel erin). Ook werd er wel eens een fooi gegeven in geld of aardappelen.
Bij het oogsten van de kersen werden jongedames uit de regio uitgenodigd om te komen proeven en wordt bij elke volle mand fruit die naar beneden komt een borrel geschonken. Aan het eind van de oogst worden de arbeiders ontvangen in het huis van de boer.
In november worden er dieren geslacht, en daarbij wordt goed gegeten en gedronken. De slachter krijgt een borrel nadat hij het dier heeft opgehangen en buren en familie komen kijken om het dier te bekijken en schattingen te maken omtrent het gewicht. In de slachttijd placht men ‘smoutappelen’ te eten. Dat zijn zoete appelen die in vet worden gelegd als dat uitgebraden wordt.