Ambachtsheer Hendrik Stevin

Lokaal bestuur in de zeventiende eeuw

Het gewest Holland bestond in de zeventiende eeuw uit een lappendeken van steden en ambachtsheerlijkheden (bestuursgebieden op het platteland). Aan het hoofd van de meeste ambachtsheerlijkheden stond een heer of vrouwe, die veelal in de stad woonde en het bezit van een heerlijkheid vooral als een belegging beschouwde. De Alphense ambachtsheer Hendrik Stevin woonde wél in zijn heerlijkheid, waardoor hij in staat was om zelf deel te nemen aan bestuur en rechtspraak.

Een moeilijk mens

Toen Hendrik Stevin in 1640 met de ambachtsvrouwe Johanna Philipsdr van Leeuwen trouwde, raakte hij nauw betrokken bij het besturen van Alphen. Eerder had de in 1613 geboren Hendrik een militaire loopbaan gevolgd, maar na een verwonding had hij de dienst verlaten. Op 25-jarige leeftijd had hij zich ingeschreven als student wiskunde om zich vervolgens volledig aan technische en natuurwetenschappelijke zaken te wijden. Daarmee trad hij in de voetsporen van zijn vader, de beroemde wiskundige Simon Stevin. Hendrik maakte als eerste een plan voor het afsluiten van de Zuiderzee en ook een plan om de Oude Rijn tussen Utrecht en Leiden voor de trekvaart te gebruiken. Bij tijdgenoten stond hij te boek als ‘een moeilijk mens’, eigenzinnig, onaangenaam humeurig en twistziek.

 

De voorzanger en de predikant

Ambachtsheren hadden hun ambacht gekocht, geërfd of, zoals in het geval van Hendrik, verworven door het aangaan van een huwelijk. Een ambachtsheer mocht recht spreken en dus boetes of straffen opleggen. Ook mocht hij belastingen heffen en geld vragen voor visserij, jacht en het gebruik van een windmolen. Bovendien benoemde de ambachtsheer allerlei functionarissen. Voor dat laatste moest Hendrik in twee gevallen samenwerken met zijn ‘buurman’, Cornelis de Vlamingh, ambachtsheer van Oudshoorn. De inwoners van Oudshoorn behoorden tot de kerkelijke gemeente van Alphen en beide ambachtsheren moesten daarom samen de voorzanger in die kerk benoemen en de predikant voordragen. Ze werden geacht dat in goed overleg te doen.

Het duurde niet lang of daarover ontstonden conflicten. Het eerste ging over de benoeming van de voorzanger, die tevens schoolmeester van Alphen was. Hendrik probeerde zich het benoemingsrecht toe te eigenen, maar dat mislukte. Het volgende conflict betrof de beroeping van de predikant. Stevin raakte daarover in langdurig conflict met Cornelis de Vlamingh. De ruzie werd uiteindelijk in 1662 in het voordeel van de laatste beslecht. Oudshoorn kreeg een eigen kerkelijke gemeente. Vooral dat laatste was een gevoelige nederlaag voor Hendrik.

 

Wraak genomen

Toen een jaar later in Oudshoorn herberg De Vergulde Wagen in de verkoop kwam, nam Stevin wraak. Hij kocht het pand en veranderde de naam in Het Wapen van Alphen. Zo had ‘Alphen’ toch nog invloed in Oudshoorn. Het Alphense wapen kwam bovendien duidelijk zichtbaar op een uithangbord aan de gevel te staan.

Hendrik Stevin overleed in 1669. Zijn moeder erfde de herberg en verkocht deze in hetzelfde jaar. Tot in de negentiende eeuw zou deze herberg dienen als vergaderlocatie van de Oudshoornse bestuurders. De toenmalige naam De Star diende als herinnering aan het Alphense wapen en indirect ook aan Stevin.

 

De dagelijkse bestuurspraktijk

Hendriks lastige karakter moet zijn weerslag hebben gehad op het bestuur van het ambacht. Dat was namelijk niet erg democratisch: alleen de ambachtsheer had het voor het zeggen. Bovendien woonde Hendrik in Alphen, in tegenstelling tot de meeste ambachtsheren die buiten hun ambacht verbleven. Hendrik had rechtstreeks controle op de gang van zaken en op de diverse functionarissen.

De belangrijkste daarvan was de schout. Hij was benoemd door de ambachtsheer tegen betaling van een bedrag ineens of een jaarlijkse vergoeding. De schout kon zijn investering terugverdienen doordat hij het recht had boetes op te leggen. Hij was voorzitter van verschillende bestuurscolleges. De twee belangrijkste waren het college van de ambachtsbewaarders en dat van de schepenen. De ambachtsbewaarders hadden de zorg voor waterstaat, wegen, onderwijs en gezondheid. Tot het takenpakket van de schepenen behoorde het vastleggen van transacties van onroerend goed, burgerlijke huwelijken, boedelscheidingen, openbare verkopen enzovoort. Daarnaast vormden zij de lokale, lage rechtbank voor de civiele rechtspraak, het ‘gerecht’. Collegeleden werden niet democratisch gekozen, maar benoemd door de ambachtsheer. Dat deed hij op basis van een voordracht door de schout en het zittende college.

Andere colleges waren die van de poldermeesters, soms ook aangeduid als molenmeesters of heemraden, weesmeesters, armmeesters en kerkmeesters. De namen van de colleges geven hun taken aan. Gezien het aantal afzonderlijke besturen en het feit dat jaarlijks een deel van de leden aftrad, moet een behoorlijk deel van de mannelijke dorpsbevolking wel eens voor enkele jaren lid zijn geweest van een van de colleges. Nieuwe leden werden voorgedragen op basis van hun kennis en het vertrouwen dat zij genoten bij de andere bestuursleden. Hoewel bestuurders moesten behoren tot de protestantse kerk, werd daaraan in de dorpen niet streng de hand gehouden.

 

Bestuurlijke gebouwen

De omvang van het bestuurlijke apparaat was in de zeventiende eeuw nog zeer beperkt. De schout-secretaris schreef thuis zijn rekeningen; zijn huis stond dan ook bekend als het ‘schoutenhuis’. Zwammerdam had zelfs een ‘baljuwhuis’, de woonstee van de baljuw van Voshol, waaronder Zwammerdam ressorteerde. De bestuurders vergaderden in een afgehuurde kamer in een dorpsherberg. Sommigen zagen elkaar slechts eenmaal per jaar (bijvoorbeeld om de jaarlijkse inkomsten en uitgaven vast te stellen), maar het gerecht bijvoorbeeld kwam zeker maandelijks bijeen. De desbetreffende kamer stond bekend als ‘rechtkamer’ en de herberg als het ‘rechthuis’. Pas in de negentiende eeuw werden afzonderlijke gemeentehuizen in gebruik genomen.

 

Verdwenen invloed

De invloed van de heren en vrouwen op het bestuur van een heerlijkheid zou nog lang na Hendrik Stevin blijven voortbestaan. Ook als ambachtsheren en -vrouwen zelden in hun ambacht kwamen, hielden zij door de benoeming van bestuurders directe invloed op dorps- en later gemeentebestuurders. Met de komst van de Fransen in 1795 werden de heerlijke rechten afgeschaft. Na een gedeeltelijk herstel in 1814 vervielen de rechten met de grondwet van 1848 alsnog vrijwel allemaal. Ambachtsheren zijn er daarna nog wel, maar zij hebben slechts één voorrecht: zij mogen de naam van het ambacht toevoegen aan hun familienaam, zoals ‘Van Reede van Oudtshoorn’ en ‘Los van Aarlanderveen’.

 

TEKST: MAURING ROEST

 

BEZOEKEN

  • Baljuwhuis in Zwammerdam (Plein 8, Zwammerdam, thans bed and breakfast).
  • Schoutenhuis van Alphen (Julianastraat 4, Alphen aan den Rijn, nu Café 1640).

VERDER LEZEN

A.S. de Blécourt, Ambacht en gemeente. De regeering van een Hollandsch dorp gedurende de 17e, 18e en 19e eeuw (Zutphen 1912).

H.J. Habermehl, ‘Ambachtsheer Hendrik Stevin (circa 1613-1669)’, De Viersprong 27 (2010) nr. 104, 79-81.

R. Vitters, ‘Van herberg tot café. De Prins van Oranje. De rijke geschiedenis van een beroemde onderneming in de Hoofstraat’, De Viersprong 33 (2016) nr. 126, 5-26.