In het voorjaar van 1672 hadden Engeland, Frankrijk, Keulen en Münster aan de Nederlandse Republiek de oorlog verklaard. De Franse koning Lodewijk XIV stak in juni met zijn leger de Rijn over en veroverde in korte tijd grote delen van het land. Om de vijand te stoppen, zette de regering de polders tussen het Muiderslot en Loevestein onder water. De boeren waren woedend. Maar de inzet van het water als wapen werkte onmiddellijk. De Fransen kwamen niet verder dan Woerden en verschansten zich in de stad. Het rijke Holland was voorlopig gered.
De Hollandse Waterlinie
Stadhouder Willem III besloot zich terug te trekken achter de waterlinie. Duizenden soldaten werden ondergebracht in Zwammerdam en tijdelijk in Boskoop. Ruiters reden af en aan door Koudekerk en Oudshoorn. De stadhouder vestigde zijn hoofdkwartier in hofstede Kruidenburg in Zwammerdam (nu Bodegraven).
Alle mannen tussen de achttien en zestig jaar werden opgeroepen om te helpen. Er verrezen schansen tussen Nieuwerbrug en Alphen en er lagen boten met geschut in de Oude Rijn. De boeren van Oudshoorn, Aarlanderveen, Koudekerk, Boskoop, Hazerswoude en Benthuizen voeren af en aan met hooi voor de ruiterij.
Vlak voor de winter besloot Willem III met een deel van het leger naar het zuiden te vertrekken. Hij stelde luitenant-generaal Kurt Christoph von Königsmarck aan als zijn vervanger. Kolonel Pain et Vin kreeg het commando over de forten van Nieuwerbrug. Beide heren werden onder toezicht van de regering gesteld.
Bevroren
Tegen de kerst begon het water van de linie te bevriezen. De mannen van Aarlanderveen, Oudshoorn en Alphen moesten naar de Meije om het ijs kapot te hakken. De mannen van Zwammerdam, Boskoop en Benthuizen kregen de opdracht de Dubbele Wiericke open te houden. En de molenaars hielden het water in beweging.
Ondanks alle maatregelen, gebeurde waar iedereen al bang voor was. Op 27 december stapten de Fransen onder aanvoering van de hertog van Luxembourg bij Woerden de bevroren waterlinie op, richting regeringscentrum Den Haag. De tocht ging binnendoor, dwars over de Zegveldse Polder richting Nieuwkoop. Eenmaal bij de Meije werden ze zwaar beschoten door een legertje dappere mannen uit Aarlanderveen en Nieuwkoop. Een deel van de manschappen probeerde nog via Alphen de linie over te steken. Maar ze kwamen niet verder dan fort Gouwsluis en de Trekvaart (nu Aarkanaal) omdat de brug was weggehaald.
De Fransen kwamen de waterlinie dus niet over. Door de invallende dooi kon Luxembourg niet meer terug. Uit pure frustratie dropen de Fransen af richting Zwammerdam. Ondertussen vluchtte Von Königsmarck met zijn mannen naar Leiden en Pain et Vin in zijn eentje naar Gouda. De inwoners werden aan hun lot overgelaten.
Moord en brand
Halverwege de ochtend van 28 december brandde het geweld los. In één dag tijd stonden bijna alle molens en huizen tussen fort Gouwsluis en fort Nieuwerbrug in lichterlaaie, vaak met bewoners en al. Ook de Kruidenburg, de Zwammerdamse kerk en de Zuideindermolen van Aarlanderveen (nu Dikke Molen) gingen in vlammen op. Er werd naar willekeur gemoord, geplunderd, gemarteld en verkracht. Zelfs kinderen werden niet gespaard.
De toezichthouders vergaderden in Den Haag, toen de eerste melding van de ramp binnenkwam. Zij vertrokken direct naar Leiden en stuurden Von Königsmarck terug naar fort Gouwsluis. In Koudekerk, tegenover de Hazerswoudse molen, vond topoverleg plaats. Pain et Vin werd gevangengezet.
De gewaarschuwde stadhouder kwam in de nacht van 30 op 31 december in Alphen aan. Omdat de Kruidenburg in vlammen was opgegaan, maakte hij van het Hof van Alphen zijn nieuwe hoofdkwartier. Nog diezelfde dag organiseerde hij een grote krijgsraad. Het leger werd ondergebracht in Alphen, Aarlanderveen en Oudshoorn.
Ook admiraal Cornelis Tromp werd opgeroepen. Hij arriveerde op 1 januari 1673 met zijn sloep in Alphen en kreeg de opdracht zo snel mogelijk voor meer boten met geschut te zorgen. Ondertussen versterkten de mannen van Alphen fort Gouwsluis. In Aarlanderveen, op het punt waar de Meije en de Ziende samenvloeiden, werd een schans gebouwd (schans Altelaat). In Zwammerdam en bij de ’s Molenaarsbrug kwamen extra verdedigingswerken en op de hoek van de Rijn en de Enkele Wiericke een groot fort (de Wierickerschans).
Ondertussen stond Pain et Vin, wegens ongeoorloofd verlaten van het strijdtoneel, drie keer terecht. Twee keer voor de Krijgsraad in Alphen en de derde keer voor de Hoge Raad in Den Haag. Willem III eiste de doodstraf. Hij stond erop dat de onthoofding in Alphen zou plaatsvinden, te midden van de manschappen. Het vonnis werd voltrokken op de Blauwe Steen voor de Alphense kerk, de plek waar doorgaans gewone burgers terechtstonden. Een grotere straf en een diepere vernedering kon een militair niet krijgen.
Alphen bewaakt
Gedurende de eerste negen maanden van 1673 verbleef de legerleiding in het hoofdkwartier en lag het leger in Alphen en omgeving. Begin februari begon het weer te vriezen. Willem III kwam onmiddellijk met rijtuig, hofhouding en lijfwacht naar het Hof van Alphen. Van alle kanten snelden hulptroepen toe. Maar de verwachte aanval van de Fransen bleef uit.
Na de vorst keerde Willem III terug naar Den Haag, maar half mei kwam hij weer naar Alphen om de troepenbewegingen van de Fransen in de gaten houden. Half juli besloot hij zijn hoofdkwartier naar Raamsdonk te verplaatsen. Maar een deel van het leger bleef in Alphen waken. Eind 1673 wist de stadhouder het front helemaal naar het zuiden te verplaatsen. Daardoor keerde de rust in de regio terug en kon de waterlinie worden opgeheven.
TEKST: RIA VITTERS
BEZOEKEN
- Diverse fiets-, vaar- en wandelroutes van de Stichting Oude Hollandse Waterlinie in het rampgebied van 1672, zoals de Luxembourg vaarroute (met onder andere de plek van schans Altelaat en de Wierickerschans) (https://hoofdkwartier1672.nl/routes).
- Sporen van het Rampjaar in Zwammerdam. De verschillende steenformaten van de dorpskerk laten zien dat deze is herbouwd op de ruïne van de (niet geheel verwoeste) middeleeuwse voorganger; in de kerk bevinden zich nog middeleeuwse nisjes, een wijwaterbakje, een liedbord en een gedenkbord met een gedicht uit 1682 over de gebeurtenissen in het Rampjaar. In het oude dorp getuigen enkele jaartallen op huizen nog van de herbouw na de ramp.
VERDER LEZEN
Luc Panhuysen, Rampjaar 1672. Hoe de Republiek aan de ondergang ontsnapte (herziene editie; Amsterdam 2022).
Ria Vitters, ‘Hooft-Quartier 1673 te Alphen’, artikelenserie De Viersprong 39 (2022) nrs. 150-153.