Herberg De Prins van Oranje – vóór 1700 kortweg De Prins genaamd – stond bekend als een betrouwbare pleisterplaats. De onderneming bestond al in 1637 en werd in die tijd gerund door de familie Monde. Tegen het einde van de Tachtigjarige Oorlog, tussen 1646 en 1648, kwamen er tussen Den Haag en Münster vredesonderhandelingen op gang. Er moest een veilige postverbinding komen tussen beide plaatsen. De route liep over land, onder andere via herberg De Prins. Daar stonden permanent een paard en een postknecht gereed om een snelle postbezorging volgens het estafettesysteem mogelijk te maken.
In particuliere handen
Na de oorlog nam de postbezorging een grote vlucht. De werkloze cavaleristen, die het drassige landschap als geen ander kenden, vonden een baan bij de ‘paardenpost’ tussen de grote Hollandse steden. Daarnaast regelden boden die in dienst waren van de ‘schipperspost’, de bestellingen via de rivieren. Ondertussen ontwikkelde zich op het water nog een ander type vervoer: de trekschuit. Ook deze schepen namen, behalve passagiers, brieven en pakketjes mee. En al die post kwam binnen bij herberg De Prins. Op een speciale tafel werden de reeds gebundelde brieven op bestemming gesorteerd en later meegegeven aan de betreffende postiljons en schippers. De brieven voor dorpen als Aarlanderveen, Benthuizen en Hazerswoude-Dorp werden te voet bezorgd. De ontvanger moest de portokosten betalen.
Halverwege herberg De Prins en de monding van de Aar stond nog een kleine herberg, genaamd De Star. Toen de herbergier de groei van zijn concurrent zag, kocht hij in 1670 een groter pand, ten noorden van De Prins. Ook hij zorgde, naast een imposant logement, voor stallen en aanlegsteigers, waar reizigers konden in- en overstappen. De trekschuiten van Rotterdam, Schiedam, Den Haag, Delft en Leiden naar Amsterdam meerden aan achter De Prins. De Leidse, Goudse en Utrechtse schuiten hadden hun aanlegsteigers achter De Star.
Alle post bleef echter binnenkomen bij herberg De Prins. De centrale ligging tussen de steden, op een kruispunt van (water)wegen, heeft er zeker toe bijgedragen dat het tussenstation van weleer kon uitgroeien tot een belangrijk ‘postverwisselkantoor’. Het hele postgebeuren was in handen van diverse onafhankelijke rijke regenten (postmeesters), die er alles aan deden om deze gouden bron van inkomsten binnen hun families te houden.
Centraal postverwisselkantoor
In 1676 verkochten de erven Monde herberg De Prins aan de families Spijcker en De Wit. Zij waren de eigenaren van herberg De Beerebijt, opstapplaats en eindstation van de trekschuiten op Amsterdam. De beide pleisterplaatsen in Oudshoorn sponnen garen bij de groeiende economie. Diverse aangrenzende huizen en stallen werden aan de herbergen toegevoegd. Ook het postverkeer nam toe. De ritten via het centraal postverwisselkantoor liepen steeds verder Europa in.
In 1708 besloten de erven Spijcker-De Wit herberg De Prins van Oranje te verkopen. Erfgenaam Jan Willemsz de Wit behield echter één pand voor zichzelf. Hierin richtte hij het Alphense Posthuis op, inclusief het postverwisselkantoor. Jan was namelijk aangesteld als commies van het binnenlands postkantoor van Amsterdam. Daarmee kwam er een einde aan het postgebeuren in de herberg.
Ook de vijf postiljons uit Amsterdam, Den Haag, Rotterdam, Gouda en Utrecht, die elke nacht tussen één en twee uur Oudshoorn binnenreden om hun post uit te wisselen, kwamen vanaf die tijd naar het Posthuis. Maar De Wit bleef samenwerken met de nieuwe herbergier in verband met de stalling van de paarden.
Postsociëteitsrit
Langzaam maar zeker kwam er behoefte aan een meer centraal geregelde postbezorging. De schippers-, paarden- en wagenpost moest beter op elkaar worden afgestemd om een snellere bezorging mogelijk te maken. Diverse postmeesters uit de Hollandse steden sloegen de handen ineen en richtten in 1716 de Postsociëteit op. Dit leidde in 1725 tot de organisatie van de Postsociëteitsrit, die startte in het postverwisselkantoor van Oudshoorn. De rit liep vandaar via Gouda, Gorinchem, Drunen, Eindhoven naar Hamont in België en via dezelfde weg terug.
Deze belangrijke postrit naar het zuiden zorgde in Oudshoorn voor nog meer drukte. Daarom besloot de Postsociëteit in 1731 dat er naast Jan de Wit nog een commies moest komen en stelde zij voor die functie Adriaen Verstraeten aan. Verstraeten kocht een eigen (post)huis aan de Rijn, vlak bij De Wit, en ging daarin aan het slag voor de Sociëteit. Daarnaast nam hij ook de postbezorging in de regio voor zijn rekening.
In handen van Holland
Er was al langer ongenoegen over de macht van de postmeesters. De bestuurders van de Hollandse steden vonden dat de winst van de posterijen ten goede moest komen aan het land. Alleen Amsterdam wilde de inkomsten zelf behouden. Uiteindelijk gingen alle Hollandse steden ermee akkoord dat het postwezen onder de Staten van Holland en West-Friesland ging vallen. Er kwam een commissie om de transitie te regelen.
Dat had ook gevolgen voor Oudshoorn. Er was al enige tijd kritiek op de gang van zaken in het dorp. De Wit zou de porto soms in eigen zak steken en Verstraeten was eigenlijk niet geschikt, omdat hij nauwelijks kon lezen en schrijven. Bovendien bleven de postiljons te lang aan de bar van herberg De Prins van Oranje hangen.
In 1752 was de centralisatie van de provinciale post een feit. Kort daarop benoemde de commissie Jacob Hoppach tot hoofdcommies van de posterijen van de provincie Holland en West-Friesland in het postverwisselkantoor van Oudshoorn. Het postkantoor verhuisde in 1760 naar Alphen en daarmee viel het doek voor de beide Alphense posthuizen in Oudshoorn.
Het postwezen bleef in handen van de Staten van Holland en West-Friesland tot 1 januari 1803. Later richtte Lodewijk Napoleon de posterijen in naar Frans model en kwam de hele organisatie in handen van de staat.
TEKST: RIA VITTERS
BEZOEKEN
- Postsociëteitsrit: met een auto kan men de route volgen die de postiljons reden (www.freeontour.com, ‘Route brievenbezorging vanaf 17e eeuw door postiljons’).
- Prins van Oranjepassage (tussen Hooftstraat 29 en 31, Alphen aan den Rijn). Herberg De Prins van Oranje is in 1898 deels verbouwd tot een winkel en een café. Boven de ramen waren, ter herinnering aan de herberg, vier gevelstenen aangebracht met de tekst: ‘Anno 1898 De Prins van Oranje’. In 2016 moesten de panden wijken voor een nieuw stadshart. Maar de gevelstenen zijn gered en herplaatst in de nieuwbouw.
VERDER LEZEN
J.C. Overvoorde, Geschiedenis van het postwezen in Nederland voor 1795, met de voornaamste verbindingen met het buitenland (Leiden 1902).
Ria Vitters, ‘Van herberg tot café De Prins van Oranje’, De Viersprong 33 (2016) nr. 126, 5-26.
Ria Vitters, ‘Redding en herplaatsing historische gevelstenen De Prins van Oranje’, De Viersprong 35 (2018) nr. 137, 78-83.