4. Water als levensader

De Wadden en de Oude Riet

Het Fries-Groningse kustgebied wordt bepaald door de Waddenzee. Er zijn nog geen zeedijken, dus schepen kunnen overal op de ondiepe kust aanleggen. De Friezen zijn ervaren zeelui. Ook na het vertrek van de Romeinen drijven ze over grotere afstanden handel. Belangrijk voor de ontwikkeling van het Westerkwartier zijn daarnaast de twee grensrivieren de Lauwers en de Hunze, en in het midden de Oude Riet. Via dit riviertje, dat het gehele Westerkwartier met elkaar verbindt, maken mensen vanaf de tiende eeuw vanuit het noorden de moerassen in het zuiden langzaam bewoonbaar.

Handel op de wadden

Als de Romeinen wegtrekken verdwijnt in grote delen van West Europa de handel. Wegen worden niet meer onderhouden, reizen is gevaarlijk en een tijdlang zijn er bijna geen munten meer. Vervoer over water blijft wél mogelijk. Langs de kust zijn er nog geen dijken, en dus kun je een scheepje zo laten droogvallen op het Wad. Vanaf hun wierden kunnen de nieuwe Friezen dus nog wel handel drijven, ook over grotere afstanden. In de eerste eeuwen hebben ze nog sterke banden met Scandinavië en met Engeland: er is sprake van een gedeelde Noordzeecultuur. Met geschenken zoals de gouden zwaardknop van Ezinge onderhouden de rijken in Scandinavië, Engeland en de Waddenkust hun vriendschapsnetwerken. Door de kerstening en de invloed van het Frankische rijk worden na 800 de relaties met het zuiden belangrijker.

Tot in de 11e eeuw spelen Friezen een belangrijke rol in de handel in slaafgemaakten, van Noord-Europa tot aan het Arabische Rijk. Archeologen vinden hier regelmatig Arabische munten uit deze tijd en Arabische teksten spreken rond 1150 al van een plaats ‘Groningen’. Tussen ca. 600 en 1000 is het Fries-Groningse kustgebied door dit alles rijk en dichtbevolkt en maakt zij haar eerste ‘Gouden Eeuwen’ mee. Op veel plekken in Europa ontstaan ‘Friezenwijken’ waar handelaren uit deze streek zich vestigen. Die rijkdom maakt het Waddengebied ook gewild onder plunderaars en volksverhuizers, zoals de gevreesde Vikingen.

Rivieren en dijken

Belangrijk voor de Friese landen is in de eerste plaats de Waddenzee. De vaargeulen in het ondiepe gebied veranderen steeds. Ervaren zeelieden weten en zien dat. Zo hebben ze toch toegang tot de Noordzee, de Oostzee en ook verder gelegen gebieden. Belangrijk zijn daarnaast de rivieren, die transport mogelijk maken en vaak natuurlijke grenzen zijn. De Lauwers vormt ook nu nog de grens tussen Oosterlauwers Friesland (het huidige Groningen) en Westerlauwers Friesland (het huidige Friesland). Al in de tiende eeuw werpen bewoners van de streek samen een dijk op langs de rivier, om zo een verdere inbraak van de Lauwerszee te voorkomen. Dat lukt nog beter dan gedacht: het land is beschermd én er ontstaat al snel nieuw vruchtbaar land langs de dijken. Vanuit deze ‘oerdijk’ - de Roder - ontstaat een netwerk van dijken waarmee mensen zich niet alleen beschermen tegen de zee, maar ook systematisch land gaan winnen.

Een andere belangrijke vaarwegen in de streek is de rivier de Hunze – die later het Reitdiep gaat heten. Ze vormt de grens tussen het Westerkwartier en Hunsingo. Via deze rivier heeft de stad Groningen toegang tot de zee. Oorspronkelijk meandert de Hunze. Veel van de scherpe bochten worden in de loop van de eeuwen rechtgetrokken om de scheepvaart te vergemakkelijken en zo de handel te bevorderen.

Oude Riet

Van grote betekenis voor het Westerkwartier is daarnaast de Oude Riet, een riviertje dat de regio eeuwenlang met elkaar verbindt. Oorspronkelijk voert de Oude Riet vanaf Trimunt in het uiterste zuidwesten van het Westerkwartier veenwater af naar het oosten. Rond 800 ontstaat de Lauwerszee, een inbraak van de Waddenzee die steeds groter wordt. Mensen spelen daar ook zelf een rol in: ze graven veen af om het land te kunnen bebouwen. Daardoor zakt de bodem, waardoor het nieuw gewonnen land gemakkelijk overstroomt. Zo ontstaan er verschillende zeearmen waarvan er één zeewater via de bedding van de Oude Riet diep het land invoert. Dat wordt een getijdenrivier, dus met eb en vloed. Langs de oevers van de rivier wordt vruchtbare klei afgezet. Op verschillende plekken, zoals bij het huidige Den Horn, is de rivier bij vloed honderden meters breed. Door deze nieuwe situatie worden ook de moerassige streken in het zuiden van het Westerkwartier gemakkelijker bereikbaar. In dat zuidelijke veengebied wonen in de vroege Middeleeuwen al wel mensen. In Nietap, vlakbij Leek, is een muntschat uit de zevende eeuw gevonden en bij Marum een urn met crematieresten uit de achtste eeuw. Mogelijk is er in of bij Marum in deze tijd al een nederzetting. Vanaf de tiende eeuw gaan mensen vanuit het Noorden bezig deze wolden nog verder bewoonbaar te maken. Naast en op de zandruggen ontstaan dorpen als Doezum, Niebert, Nuis en Sebaldeburen.

De Oude Riet maakt handel en transport mogelijk, maar gunstig voor de landbouw is de rivier in het begin nog niet. Ze overspoelt het land met brak water dat niet gemakkelijk weg kan vloeien. Voor landbouw staat het grondwater te hoog en is er te veel zout. Bovendien stikt het in de streek van de malariamuggen. Vanaf 1200 gaan mensen hier verandering in brengen: ze dammen de rivier in en graven kanalen, waardoor de rivier niet meer zo veel overstroomt en het grondwaterpeil zakt. Vanaf 1600 is ze ook niet meer met de zee verbonden en wordt het een zoetwaterrivier. Alleen de muggen die het gebied plagen zijn en blijven nog eeuwenlang een probleem.

 

Thematische lijnen

  1. Leven in een kwetsbare delta - Nederland waterland
  2. Wat weten wij? - kennis, wetenschap en innovatie
  3. Knooppunt van verbindingen – wereldeconomie

Verwijzingen