21. De verhalenschat van een huisnaaister

Het boek van Trijntje Soldaats

De oudste verzameling Nederlandstalige sprookjes komt uit Ezinge. Aan het begin van de 19e eeuw vertelt oppas Trijntje Alberts (1749 -1814) ze in de streektaal aan twee jongens. De oudste van de twee schrijft die verhalen op zoals hij ze zich herinnert – half in het Nederlands, half in het Gronings. Meer dan honderd jaar later wordt zijn schriftje uitgegeven als ‘Het boek van Trijntje Soldaats’

Trijn

Trijntje wordt geboren en groeit op in Ezinge als dochter van een kuiper die ook doodskisten maakt. Haar moeder komt van een boerderij in Feerwerd. Na haar dertigste leert Trijntje in de stad Groningen een soldaat kennen, met wie ze in 1787 trouwt. Daardoor krijgt ze haar bijnaam: Trijntje Soldaats. Als er een kind komt (1788) verhuist het gezin naar Hessen, het thuisland van de soldaat. Weldra komen er nog twee kinderen bij. In 1793 sterft de soldaat en gaat Trijntje terug naar Ezinge. Onderweg leven zij en haar kinderen van aalmoezen. Volgens haar paspoort is ze berooid en heeft ze bruin haar.

Terug in Ezinge krijgt Trijntje steun van de diaconie. Met hun toestemming trouwt ze opnieuw, nu met een boerenzoon uit Fransum. Die verdient te weinig om zijn gezin de kost te kunnen geven, en dus gaat ook Trijn uit werken. Tussen 1801 en 1804 werkt ze als huisnaaister en kinderoppas bij koopman Arends aan de Torenstraat in Ezinge, wiens vrouw net is overleden. In 1806 valt haar zoon (16) van een balk bij het bergen van stro en sterft bij haar thuis. Ze doet veel moeite om zijn kleren bij zijn boer los ter krijgen – een arme vrouw als Trijn kan ze goed gebruiken. In 1809 overlijdt ook haar tweede man en in 1814 komt ze zelf uit de tijd. Haar overlijdensakte noemt ‘naajvrouw’ als haar beroep.

Gruwelijk

In huize Arends vertelt ze de twee kinderen sprookjes. Dat zijn bepaald geen lieve kinderverhaaltjes, integendeel: de verhalen zijn eng, gruwelijk, hard, rauw en platvloers, maar ook grappig. Adellijke lieden spelen er geen rol in - wel veel gewone mensen zoals vissers, soldaten en huisvrouwen. Belangrijke sleutelbegrippen zijn dood, list en bedrog en ook magie, spokerijen en horror zijn vaste ingrediënten. Veel van de motieven in de verhalen zijn in de volkscultuur van heel Europa al vanaf de Middeleeuwen bekend. Het motief van de lepe underdog die een fysiek veel sterkere kerel verslaat, bijvoorbeeld. Of dat van de overspelige vrouw die het lijk van haar minnaar moet opeten. Of dat van de moordenaarsherberg waar een hand in de soep dobbert en waar een bed zich onder de gast omkeert, zodat die via een luik in een diep gat tuimelt. Ook in Friesland vertelt men het -racistische - verhaal van een boer die in een zwarte bediende de duivel ziet. Hij vangt diens poep op en verkoopt die voor goudgeld aan een apotheker als duivelsdrek. Dat is een goedje dat naar knoflook meurt en dat mensen op hun drempel smeren om heksen buiten de deur te houden.

Internationaal

Trijntje kan niet schrijven en is waarschijnlijk analfabeet. Haar vertelsels komen dus niet uit boekjes maar uit mondelinge overlevering. Volkskundigen zijn het onderling oneens wáár ze die verhalen gehoord heeft. Volgens Jurjen van der Kooi deed ze dat in Ezinge en omgeving. Hij noemt ze ‘echte Groninger sprookjes’. Theo Meder is daar minder zeker van. Hij vindt Trijntjes verhalen erg mannelijk; het zou hem niet verbazen als ze de verhalen heeft gehoord in de soldatenkringen van haar eerste man. Vóór 1800 vormen soldaten een nogal internationaal gezelschap. Het ligt voor de hand dat zij elkaar verhalen vertellen uit verschillende streken en tijden, met dezelfde motieven. Meder noemt Trijntjes vertelsels daarom ‘internationaal cultuurgoed met Groninger trekjes’.

Trijntje Soldaats moet een begenadigd vertelster zijn geweest. Gerrit Arends Arends, elf jaar oud, schrijft haar verhalen rond 1804 op in een ongebruikt rekenschrift van zijn vader. Waar Trijntje ze in de streektaal vertelt maakt Gerrit daar Algemeen Gangbaar Nederlands met een regionaal accent van. Vanwege de aangename herinnering aan Trijntje bewaart hij het schriftje zijn hele leven, ook als hij na 1850 burgemeester van Ezinge wordt. Na zijn dood in 1876 komt het in handen van schoolmeesterszoon Johannes Onnekes. Die vertaalt de verhalen terug naar het Gronings, maar geeft ze niet uit. Het schriftje komt daarna in handen van zijn nicht, de bekende folkloriste Eilina Huizenga-Onnekes. Zij maakt er in 1928 een prachtig boek van met houtsnedes van Johan Dijkstra, gedrukt door Hendrik Nicolaas Werkman. Beiden zijn bekende kunstenaars van De Ploeg (zie venster 26).

Als Trijntjes verhalen niet zo’n indruk hadden gemaakt op de jongens Arends, als Gerrit Arends ze niet uitgeschreven en levenslang bewaard had en als Huizenga-Onnekes ze niet had uitgegeven, zou niemand ooit van Trijntje Soldaats hebben geweten. Zo bezien is het puur toeval dat haar verhalenschat zo’n bekendheid verwierf.

Thematische lijnen

  1. Wat geeft betekenis? - zingeving en levensbeschouwing
  2. Woord en beeld verbinden - taal, kunst en cultuur
  3. Wie telt er mee? - sociale (on)gelijkheid

 

Verwijzingen

Huizinga – Onnekes, E.J. (1928) Groninger Volksvertellingen deel I: Het boek van Trijntje Soldaats (via delpher)