Het koninkrijk der Nederlanden, werd een constitutionele monarchie, waarbij de koning Willem 1 de macht had en gebonden was aan de grondwet. De grondwet garandeerde enkele vrijheden zoals, vrijheid van drukpers. De grondwet gold voor iedereen. Willem 1 besloot ervoor om het parlement te laten bestaan, maar dat had weinig invloed voor het volk. Willem 1 kon het parlement namelijk zelf bepalen, als hij het er niet mee eens was kon hij het ontbinden. Ook benoemde Willem 1 zelf zijn ministers, die de taken voor hem uit moesten voeren. De koning hoefde geen rekening te houden met het parlement of met de ministers want, in de grondwet stond dat hij de wetten gewoon kon doorvoeren doormiddel van ‘koninklijke besluiten’. Er was dus geen democratie in Nederland, het volk vond dat eigenlijk niet zo heel erg, want ze waren er onderhand wel klaar mee met die onrustige periodes zoals de Bataafse oorlog en Napoleon.
In de 19e eeuw is er sprake van een industriële revolutie, er wordt veel geld verdiend door het zuidelijke gedeelte (België). België vindt het maar niks om bij het koninkrijk der Nederlanden te horen en komt in opstand. Daardoor verslechtert de economie in Nederland ontzettend, het volk geeft daar Willem 1 en zijn navolgers de schuld van.