Wie rond 1800 van Heino naar bijvoorbeeld Groningen wilde reizen, was algauw 11 uur onderweg. En als 's winters de wegen door regen en sneeuw bijna onbegaanbaar waren geworden, kwamen daar nog vele uren bij. Door de aanleg van rijksstraatwegen en kunstwegen verbeterde deze situatie snel. De Rijksstraatweg die Heino met Zwolle en Hengelo verbond, was een hele verbetering voor handelaren en boeren.
Vóór 1800 waren de wegen in Nederland doorgaans onverhard, meer kronkelig dan recht en ze hadden bovendien weinig onderlinge samenhang. Het Franse leger, dat tussen 1795 en 1813 met enige regelmaat door ons land trok, had daar veel hinder van. De Fransen ontwierpen daarom een netwerk van rechte, beter begaanbare wegen, de zogenaamde Napoleonswegen. Door de relatief korte tijd van hun verblijf hier werd maar een klein deel van deze plannen gerealiseerd. Toen ons land weer vrij was, zorgde het beleid van koning Willem l ervoor dat de aanleg van wegen en kanalen prioriteit kreeg. Hij maakte zijn bijnaam de Kanalenkoning helemaal waar, maar zijn inspanningen voor de aanleg van betere wegen mochten er ook zijn.
Na 1814 werd de aanleg van wegen een verantwoordelijkheid van het Rijk. Tot die tijd werd dit overgelaten aan het provinciaal of lokaal bestuur. Zo kwam het dat Heino tussen 1829 en 1835 ongevraagd, maar vermoedelijk met grote instemming, een Rijksstraatweg kreeg. Deze weg tussen Zwolle en Raalte is een voorbeeld van een recht door de landerijen aangelegde weg. Een deel van de weg liep over een oud tracé. In de buurt van 't Relaer werden de bochten rechtgetrokken. Het gedeelte tussen Wijthmen en de Zandsteeg (nu Zuthemerweg) was nieuw. Langs landgoed den Alerdinck werd op kosten van B.J. van Sonsbeeck de nieuwe weg opgehoogd met het zand uit de Nieuwe Kolkwetering. Daardoor kon dit deel van de weg als zeedijk dienen ter bescherming van zijn landgoed. De stenen van de Rijksstraatweg moesten over een vrij grote afstand met paard en wagen aangevoerd worden.
De verbetering moet voor iedereen snel duidelijk zijn geweest. Rechte, verharde wegen verkortten de reistijd aanmerkelijk. De Rijksweg smaakte naar meer. Op initiatief van landgoedbezitters en een aantal grotere boeren werden in de jaren daarna meerdere verharde wegen bij Heino aangelegd. Ze werden kunstwegen genoemd, ter onderscheid van de vroegere zandwegen. De verharding van die wegen bestond meestal uit een ondergrond van brik, dat wil zeggen basalt, puin of steenslag. Daarover werd een laag grind gelegd, later ook bitumen.
Als eerste was de Tutertsteeg (nu Rozendaelseweg) aan de beurt. De nieuwe brug over de Nieuwe Wetering leverde nog wel enige onenigheid op, omdat de nabijgelegen particuliere tolbrug bij herberg De Born de inkomsten zou missen. Tussen 1867 en 1870 werd de kunstweg Windesheim-Heino aangelegd (nu Kolkweg en Zuthemerweg). Deze grindweg kreeg een aftakking over de Hubertsallee, de Bredenhorstweg en langs de Nieuwe Wetering tot de Tutertsteeg. In Laag-Zuthem en bij de Hubertsalee kwamen tolhuizen te staan. De geheven tol werd gebruikt voor het onderhoud van de wegen. Een tolhuis aan de Rijksstraatweg stond er al vanaf 1831. Om te voorkomen dat de weggebruikers de tol zouden omzeilen, werden op verschillende zijwegen afsluitbomen geplaatst. Bijvoorbeeld op de Hondewijker kamp bij de molen van Hooglugt en bij de Bagatelle in de buurt van de Colckhof. Deze laatste afsluitboom is nog steeds te zien.
Gezien het overzicht van toltarieven moet het een bont gezelschap zijn geweest dat op de nieuwe wegen te zien was: "Voor elk kalf, schaap of varken 1 ct. Voor een rund of ezel 2 ct. Voor een los paard of kar bespannen met bokken, honden of geiten 5 ct. Voor een voertuig met 1 paard, os of muilezel 10 ct. en met twee paarden 20 ct. Voor diligences of postwagens met 6 tot 9 personen 12 ½ ct. Voor een kudde schapen of varkens meer dan 50 stuks 50 ct." De opbrengst van twee tollen van 1877 tot 1884 was gemiddeld f 905,− per jaar.
De aanleg van de Rijksstraatweg en de kunstwegen heeft veel voordelen opgeleverd. Het isolement van Heino was ten einde. Niet alleen handelaren, marktkooplieden, vrachtrijders en andere weggebruikers profiteerden ervan, maar ook de herbergiers die een zaak langs de weg hadden. Bekende oude herbergen met doorrijdschuren voor paarden met wagens waren De Zon en De Mol te Wijthmen (beide nog bestaand) en Van Olst (Zwolseweg 1) en Hazelhorst (Marktplein 4) te Heino.
In de 20ste eeuw nam het vervoer over de weg toe. De melkrijders vervoerden dagelijks met paard en wagen de melk naar de fabriek. Voor de boerencoöperaties werd veel vracht vanaf de Ganzepan en het spoor vervoerd. Het vervoer vond steeds meer plaats per vrachtwagen. Ook de personenwagen begon aan een stormachtige opkomst. Met de sterke toename daarvan in de jaren vijftig en zestig kwam de verkeersveiligheid in het centrum van Heino sterk in het gedrang. Al in 1936 waren de eerste plannen voor een rondweg gepresenteerd, maar pas in 1984 was de rondweg een feit. Een gouden greep, gezien de grote verkeersstromen tussen Zwolle en Raalte van tegenwoordig.