In 1441 verkocht de stad Harderwijk aan Eric van Heren, Albert van Calcar en andere priesters uit Zwolle een huis om er een fraterhuis van te maken. De Zwolse fraters behoorden tot de orde van de Broeders des Gemeenen Levens, gesticht door Geert Groote (1340-1384).
Het Harderwijker Fraterhuis stond in de Straat van Sevenhuysen. Vermoedelijk telde die straat in de middeleeuwen zeven huizen, vandaar die naam.
Hoewel het gebouw tegenwoordig is opgedeeld in drie woonhuizen, kun je nog duidelijk zien dat er vroeger een kapel aanwezig was waar de fraters hun diensten hielden. In de gevel van die kapel zit een steen met het Latijnse opschrift Domus mea Domus Orationis Vocabitur, dat betekent 'Mijn huis zal een huis van het gebed worden genoemd'. Dat opschrift slaat natuurlijk op de kapel.
De fraters waren in Harderwijk druk bezig met het huisvesten en begeleiden van leerlingen van de Latijnse school. De meeste leerlingen kwamen van buiten de stad en woonden in een internaat. Het aantal leerlingen is niet bekend, maar bedroeg vermoedelijk toch wel zo'n twee- tot driehonderd. De fraters hadden er dus heel wat werk aan.
Zo rond 1580 koos het stadsbestuur van Harderwijk partij voor de protestanten. De kerken en kloosters van de Rooms-Katholieke Kerk werden eigendom van de stad. Dat is de reden dat de fraters in 1580 hun huis kwijtraakten dat daarna een heel andere bestemming kreeg. Hun kapel was van 1587 tot 1771 in gebruik als pesthuis. Hier werden lijders aan besmettelijke ziekten 'opgeborgen'.
De pest was een vreselijke ziekte die ook wel de 'zwarte dood' werd genoemd, omdat de slachtoffers van deze ziekte zwart uitgeslagen zweren kregen. De pest die oorspronkelijk uit Azië kwam, was erg besmettelijk. De pestbacillen werden vooral overgebracht door vlooien die op zwarte ratten en op mensen leefden. Maar dat ontdekte men pas eeuwen later.
De zwaarste pestepidemie teisterde Europa tussen 1347 en 1351. Naar schatting stierven toen zo'n twintig tot vijfentwintig miljoen mensen. Dat was ongeveer een derde deel van de bevolking. Ook later kwamen regelmatig pestepidemieën voor, vooral in de steden waar de mensen dicht op elkaar woonden. Omdat men geen idee van besmetting had en niet zo hygiënisch leefde, kon men elkaar dus makkelijk besmetten.
De ziekte was dodelijk, binnen enkele dagen stierf je eraan. Als de pest ergens was uitgebroken, vluchtten de bewoners vaak in paniek de stad uit. Hele woonblokken en straten lagen er dan verlaten bij. De doden werden 's nachts weggehaald en snel in grote kuilen begraven.
Ook Harderwijk werd diverse keren door de pest getroffen. Vooral in 1636 was er een heftige epidemie die veel Harderwijkers het leven kostte.
De straat waaraan het pesthuis lag, heette lange tijd de Pesthuisstraat. De bewoners waren er op den duur niet zo gelukkig mee en vroegen in 1920 aan het gemeentebestuur om de naam te veranderen in Eendrachtstraat. In 1976 werd de middeleeuwse naam Straat van Sevenhuysen in ere hersteld.