Door de import van goedkoop graan uit Noord- en Zuid Amerika en concurrentie van Deense boter komt de landbouw in Nederland in 1878 in een grote crisis. Turf krijgt concurrentie van kolen, en dat treft de turfstekers in het zuidelijke Westerkwartier. In de loop van deze crises begint ook in Nederland de industriële revolutie (zie venster 25). Elders in het land verschijnen fabrieken. Landarbeiders trekken daarheen om te werken. Boeren worden gestimuleerd om ánders te gaan boeren, met meer machines op grotere aaneengesloten stukken land. In de kleigebieden in het noorden lukt dat aardig en komen er langzaamaan meer machines op het boerenerf. Daardoor zijn er minder landarbeiders nodig. In het zuiden van het Westerkwartier zijn er vooral kleine gemengde bedrijven. Die zijn niet gemakkelijk samen te voegen en voor modernisering is geen geld. Boeren en landarbeiders blijver er daardoor arm en voor veenarbeiders is er ook steeds minder werk.
Ongelijkheid
Landarbeiders, keuterboeren en fabrieksarbeiders vormen protestbewegingen die verbetering van de levensomstandigheden van gewone mensen eisen. Sommige van deze socialistische groepen willen een revolutie: een hele andere samenleving. Andere eisen ingrijpende hervormingen via wetten. De standenmaatschappij is nog springlevend: naast de gegoede stand zijn er de kleine burgerij en de werkende klassen. De afstand tussen de boer met land en zijn werknemers neemt in de negentiende eeuw verder toe. Ook mogen nog maar weinig mensen stemmen: in 1890 nog geen 30% van alle mannen in het land. In de gemeente Zuidhorn gaat het om 241 kiesgerechtigden op zo’n 2800 inwoners, dus minder dan 10%! Voor de werklozen is er de bedeling of werkverschaffing. De bedeling is een bijdrage van de diaconie van de kerk of van het burgerlijk armbestuur. De werkverschaffing bestaat rond 1900 uit keien kloppen of vlasverwerking. De liberale elite van Zuidhorn vindt steun verkeerd; burgemeester Kruisinga noemt het nog in 1901 ‘ziekelijke filantropie’ (= menslievendheid) en wil de steun ‘tot de kleinste proportie terugbrengen’. De arbeiders zouden worden ‘opgehitst’ en ten onrechte vinden dat ze ‘recht’ hebben op steun.
Zie: Keienkloppers in Drenthe https://www.youtube.com/watch?v=FzpDqm92WIE
Socialisten
In 1886 vindt in Groningen een eerste openbare bijeenkomst plaats van de Sociaal Democratische Bond (SDB). Deze club onder leiding van de populaire Ferdinand Domela Nieuwenhuis wil de samenleving radicaal veranderen. De politie houdt de leden van de Bond goed in de gaten. In 1888 rapporteert de politie dat drie ‘belhamels’ uit Noordhorn hebben geroepen: ‘leve Domela Nieuwenhuis, weg met (Koning) Willem III’. Een van hen krijgt daar vier maanden gevangenisstraf voor. In 1892 wordt er in de gemeente Zuidhorn een afdeling van deze SDB opgericht. Die steunt de verzoeken van de keienkloppers om een hoger loon. In december 1893 gaan de vlasbewerkers en de keienkloppers vier dagen in staking. Met succes, want ze krijgen er 10 cent per dag bij.
In 1894 ontstaat naast de SBD de Sociaaldemocratische Arbeiders Partij (SDAP). Deze wil geen revolutie maar verwacht veel van het parlement en van algemeen kiesrecht. De SDB wil verkiezingen juist boycotten. In de gemeente Zuidhorn vergaderen allebei de clubs in het Volksgebouw Vooruit in Noordhorn, dus de kloof is er niet zo groot. De lokale SDAP telt zo’n 15 leden en richt vooral verzoekschriften aan de gemeente. Elders in het Westerkwartier groeit de SDAP ook: in 1895 komt er een afdeling in Marum, in 1901 in Grijpskerk, in 1906 in Leek. Deze ontwikkeling baart het gezag veel kopzorgen. De gemeente Zuidhorn vraagt de regering al in 1895 om een ‘brigade marechaussee met het Noordelijk Westerkwartier als bewakingsgebied’.
In 1907 krijgt de SDAP nog te weinig stemmen voor een zetel in de gemeenteraad. Bij de gemeenteraadsverkiezingen van 1915 zet zij een kandidaat uit Zuidhorn bovenaan de lijst. Arbeiders uit Noordhorn willen daar niet op stemmen. De SDAP-afdeling noemt dat met een prachtige woordvinding ‘dorpisme’ en vindt dat ‘middeleeuws’. Ze heeft toch het nakijken: e eerste socialist in de gemeenteraad komt uit Noordhorn en zit daar niet namens de SDAP, maar namens een aparte ‘Arbeiderskiesvereniging’…
Vrouwenrechten
Socialisten strijden niet alleen voor gelijke rechten voor arbeiders, maar ook voor vrouwen. Belangrijk voor de SDAP en voor het feminisme in het Westerkwartier is Wabina Andreae (1874 – 1966). Zij groeit op in Zuidhorn en keert na haar studie in Amsterdam terug naar dat dorp. In 1905 wordt ze er secretaris van de lokale afdeling van de SDAP. Ze werkt als docente Staatsrecht aan Hogere Burgerschool (HBS) van onder andere Groningen en Warffum en geeft cursussen aan partijleden in Noordhorn. Na haar huwelijk met boer Lambertus Mansholt mag ze volgens de wet niet meer werken. Wel blijft ze actief voor de Bond van Sociaal-Democratische Vrouwenclubs en schrijft voor bladen als De Proletarische Vrouw en De Socialistische Gids. Als vrouwen in 1917 passief- en in 1919 actief kiesrecht krijgen wordt Wabina lid van de Provinciale Staten van Groningen (1918 – 1927) en van de gemeenteraad van Ulrum (1918 – 1923) en Haren (1923 – 1927).
Thematische lijnen
- Wat geeft betekenis? - zingeving en levensbeschouwing
- Wat weten wij? - kennis, wetenschap en innovatie
- Wie telt er mee? - sociale (on)gelijkheid
- Wie bestuurt er? - politiek en samenleving
Verwijzingen
- Canon van Nederland: Aletta Jacobs
- Kanon van Fryslan: Domela en Piter Jelles
- Canon van Groningen: Rode banieren in het graan